© rv

Wanneer extreemrechtse politici schijnwetenschappelijke verhalen vertellen om hun achterban te paaien, slaakt de wetenschappelijke wereld collectief een zucht. Zeker wanneer anti-transgendersentimenten verdedigd worden op basis van onvolledige wetenschappelijke beweringen. Charlotte Goeyers, evolutie- en gedragsbioloog, wetenschapsjournaliste en doctoraatsstudente, reageert.

Toen ik met mijn blog begon, maakte ik mezelf een belofte: ‘BLIJF WEG VAN POLITIEK’. In De Afspraak van 15 maart hoorde ik de voorzitter van een extreemrechtse partij in België (Tom Van Grieken van het Vlaams Belang, nvdr.) beweren dat het “genderconcept een artificieel concept” is. Hij benadrukte dat hij aandachtig had opgelet tijdens de lessen biologie in het middelbaar en wist daarbij te vertellen dat “enkel het drieëntwintigste chromosomenpaar, namelijk de XX- en XY-chromosomen, het geslacht bepalen”.

Toen ik afstudeerde als bioloog, maakte ik mezelf een andere belofte: ‘VERDEDIG DE WETENSCHAP TE ALLEN TIJDE’. Soms heeft het ene morele principe voorrang op een ander. Dus bij deze, voor de wetenschap.

Iedereen die aanwezig was tijdens de lessen biologie in het middelbaar weet inderdaad dat vrouwen een dubbel X-chromosoom hebben en dat mannen over zowel een X- als Y-chromosoom beschikken. Iedere bioloog weet echter ook dat biologie een onderschatte wetenschap is (‘hoe moeilijk kan het zijn, het leven bestuderen?’). En om de wonderbaarlijke, maar vaak erg ingewikkelde concepten van de biologie te kunnen uitleggen, moet je regelmatig terugvallen op simplificaties. Zeker wanneer je tegen leerlingen van het secundair onderwijs (of extreemrechtse politici) praat.

Geslacht is, in tegenstelling tot wat de extreemrechtse politicus beweert, vele malen complexer dan enkel X en Y. Het is een ingewikkeld samenspel tussen onder andere genetica, hormonen, brein, lichaam en omgeving. Biologen zijn er vandaag zelfs nog niet in helemaal geslaagd om alle geheimen achter ons geslacht en gender te ontrafelen. De onderstaande samenvatting is daarom een begin, een noodzakelijke simplificatie, die zeker niet het hele verhaal vertelt, maar toch wat dichter bij de waarheid aanleunt dan de uitspraken van extreemrechts.

Een spectrum aan geslachten

Biologisch geslacht kan opgedeeld worden in drie categorieën: (1) chromosomaal of genetisch geslacht, (2) gonadaal geslacht en (3) fenotypisch geslacht.

Je genetisch geslacht wordt bepaald door je chromosomen: personen van het vrouwelijk genetisch geslacht hebben meestal twee X-chromosomen, terwijl de meeste mannen genetisch zowel een X- als Y-chromosoom hebben. Je gonadaal geslacht verwijst naar je geslachtsklieren (de zaadballen en eierstokken), terwijl je fenotypisch geslacht naar je genitaliën, secundaire geslachtskenmerken en gedrag verwijst. Om het verhaal nog complexer te maken, onderscheiden biologen ook nog je gender. De term verwijst naar hoe een persoon zijn of haar geslacht waarneemt, onafhankelijk van het biologisch geslacht. Daarbovenop heb je ook nog je seksuele oriëntatie. Om mijn verhaal niet nog ingewikkelder te maken, focus ik in dit artikel enkel op geslacht en gender.

Intern mannelijk, extern vrouwelijk

Iemands biologisch geslacht en gender komen niet altijd overeen met elkaar. Enkele voorbeelden: mensen met het syndroom van Klinefelter hebben twee of meer X-chromosomen (XXY of XXXY), terwijl mensen met het syndroom van Turner slechts één X-chromosoom hebben. Mensen met congenitale bijnierschors-hyperplasie hebben last van een lage cortisolspiegel, maar ook hoge concentraties aan mannelijke hormonen, wat mannelijke kenmerken en jongensachtig gedrag veroorzaakt bij meisjes. Ook gaan meisjes met AGS vaker homoseksuele relaties aan. Sommige mensen met AGS identificeren zichzelf als genderfluïde. Het androgeen ongevoeligheidssyndroom wordt dan weer gekenmerkt door een mutatie in een gen dat codeert voor hormoonreceptoren. Individuen met een mannelijk genetisch geslacht (XY) vormen in dit geval wel mannelijke interne genitaliën, maar hun externe genitaliën, uiterlijk en gender is vrouwelijk. Hun genderidentiteit komt dus overeen met hun fenotypisch geslacht, maar niet met hun genetisch geslacht.

De oorsprong van je geslacht

Bijna dagelijks doen biologen weer nieuwe ontdekkingen over geslacht en gender. Het is complexe materie, om het met een understatement uit te drukken. De vorming van je geslacht en gender start met het proces dat seksuele differentiatie wordt genoemd – de ontwikkeling van biologische geslachtsverschillen bij mensen. Dat proces bestaat grofweg uit drie stappen en start al in de baarmoeder.
Wanneer een eicel en spermacel elkaar ontmoeten, vindt de
bevruchting plaats. Een embryo ontvangt 22 ‘gewone’ chromosomen en één geslachtschromosoom van elke ouder. Dat betekent dat de moeder 22 ‘gewone’ chromosomen en één van haar X-chromosomen afstaat, terwijl de vader 22 ‘gewone’ chromosomen en een X- of Y-chromosoom afstaat. De vader bepaalt dus het genetisch geslacht. Na zes weken toont het ontwikkelende embryo de eerste tekenen van seksuele differentiatie. Net voor dat punt heeft een klein groepje cellen de krachten gebundeld om een kladversie van de geslachtsklieren te vormen (die later de eierstokken en zaadballen zullen worden). Tijdens dat stadium hebben zowel XX- als XY-embryo’s exact dezelfde geslachtsklieren.

Domino-effect met zaadballen

De geslachtsklieren veranderen in zaadballen mede onder invloed van een gen dat zich op het Y-chromosoom bevindt: het SRY-gen. Dat gen is een transcriptiefactor die ervoor zorgt dat ook andere genen actief worden. Dat leidt tot een domino-effect waarbij uiteindelijk zaadballen en sperma worden gevormd bij XY-embryo’s. Het SRY-gen kan dus gezien worden als een aan-/uitknop. Op hetzelfde moment zal het SRY-gen de ‘vervrouwelijking’ van het embryo tegenhouden. In een XX-embryo is er geen SRY-gen aanwezig. Andere genen, zoals Wnt4 en Foxl2, sturen de geslachtsklieren richting eierstokken. Het uiteindelijke resultaat van onder andere die genen op de geslachtsklieren bepaalt het gonadale geslacht. Onze interne en externe genitaliën, gedrag en secundaire geslachtskenmerken (borsten, schaamhaar, gezichtsbeharing, spiermassa, enz.) bepalen ons fenotypisch geslacht, dat voornamelijk door hormonen wordt gestuurd.

Geslacht en ons brein: het zit (niet) in je hoofd

De seksuele differentiatie van je hersenen gebeurt in een later stadium. Kort gezegd: een ‘shotje’ testosteron maakt je brein mannelijk, het uitblijven van zo’n shotje vervrouwelijkt je brein. Tijdens dat stadium vorm je je genderidentiteit: de manier waarop je je geslacht ervaart. Dat kan overeenkomen met je biologisch geslacht, maar kan er ook van verschillen. In diezelfde fase vorm je ook je seksuele oriëntatie. De hormonen van de moeder spelen hierin een belangrijke rol. Tijdens de puberteit worden de hersenbanen die tijdens je verblijf in de baarmoeder werden aangelegd, geactiveerd door onder andere de opspelende geslachtshormonen.

Omdat de seksuele differentiatie van je lichaam en brein op andere tijdstippen plaatsvinden, kan er een mismatch plaatsvinden. Er is één regio in het brein waar de seksuele differentiatie erg duidelijk te zien is: de bed nucleus van de stria terminalis (BNST). De BNST is gemiddeld tweemaal zo groot en heeft dubbel zoveel neuronen bij mannelijke breinen, waardoor het een ideale merker is voor ‘mannelijke’ of ‘vrouwelijke’ breinen.

Wetenschappers, waaronder de Nederlandse neurobioloog Dick Swaab, hebben onderzocht of transgenderhersenen dichter aanleunen bij het ‘gekozen’ of ‘geboorte’-geslacht (er werd rekening gehouden met hormonen die werden ingenomen tijdens de transitie). De BNST van transvrouwen (man-naar-vrouw) blijkt meer overeen te komen met die van cisvrouwen (vrouwen met een vrouwelijk geslacht en gender), zowel in grootte als in hoeveelheid neuronen, terwijl de BNST van transmannen (vrouw-naar-man) het sterkst overeenkomt met die van cismannen (mannen met een mannelijk geslacht en gender). Studies naar andere hersenregio’s tonen eveneens aan dat transpersonen geboren worden met hersenen die eerder lijken op het geslacht waarmee ze zich identificeren. Transseksualiteit heeft, met andere woorden, niets te maken met psychologische stoornissen, IQ of persoonlijke keuze.

Geslacht bij dieren en planten

Je zal er waarschijnlijk niet meer van opkijken als ik vertel dat het menselijk systeem van geslachtsbepaling verre van het enige is in de natuur. Zo hebben vogels en sommige reptielen en vissen een ZW-chromosoomsysteem dat omgekeerd is aan het onze: vrouwtjes hebben een ZW-set, terwijl mannetjes over de ZZ-set beschikken. Bij insecten dragen de vrouwtjes meestal de XX-chromosomen, terwijl de mannetjes slechts één X-chromosoom hebben. Zo ontstaan mannelijke honingbijen bijvoorbeeld uit onbevruchte eitjes met maar één chromosoom-set, terwijl de vrouwtjes uit bevruchte eitjes met een dubbele set worden geboren. Sommige vissen en ongewervelden kunnen zelfs van geslacht veranderen tijdens hun leven - over genderfluïditeit gesproken!. Bij bepaalde reptielen bepaalt de temperatuur het geslacht van het ei: vrouwtjes zijn bij sommige schildpadden bijvoorbeeld het resultaat van koude temperaturen, terwijl hoge temperaturen mannelijke individuen produceren. De meeste planten combineren zelfs beide geslachten. Voorbeelden van zulke planten zijn rozen, tulpen en lelies.

De biologie achter geslacht en gender is dus niet zo eenvoudig en binair als het lijkt, net zoals vele dingen die in de natuur voorkomen (vraag maar aan elke bioloog!). Dat is nu net het geweldige van biologie studeren: op ontdekkingsreis gaan door de natuur, om uiteindelijk te ontdekken dat de natuur miljarden keren complexer is dan je je ooit had kunnen voorstellen. Verkondigen dat geslacht zo simpel is als X en Y, is dus de complexe aard van de wetenschap, onze natuur en al haar inwoners ontkennen. Foute stellingen uit de biologische wetenschap gebruiken maakt je daarenboven achteloos en wel erg onpopulair bij de academische wereld.


Dit artikel werd gepubliceerd door Knack op 23/03/2021

vorige volgende