Onze EVS-vrijwilliger Chiara Bonardo uit Italië zocht in België de – je kan het al raden – Italiaanse gemeenschap op en bundelde die ontmoetingen in volgende reeks. Vandaag maken we kennis met de familie Nicolosi uit Genk.

De familie Nicolosi maakt deel uit van de grote Italiaanse gemeenschap die al decennialang in de regio rond Genk gevestigd is. De familie is helemaal geïntegreerd in de lokale gemeenschap, maar sommige familieleden hebben nog een sterkere band met het vaderland dan andere. “Ik ben altijd anders geweest dan andere Italianen.”

Vader Nicolosi was deel van de grote groep Italiaanse migranten die in de tweede helft van de twintigste eeuw naar Limburg kwamen met het oog op economische welvaart. Zijn kinderen, Rosalia en Giuseppe, groeiden op in België en startten hun eigen families. Rosalia trouwde met Alberto Cagliostro, ook een zoon van Italiaanse immigranten, terwijl Giuseppe een Vlaamse jongedame aan de haak sloeg.

Rosalia, Giuseppe en Alberto hebben ondanks hun gelijkaardige jeugd en hun gedeelde roots in Zuid-Italië een verschillende kijk op de rol die hun Italiaanse achtergrond speelt in hun leven en de opvoeding van hun kinderen. Maar over één ding zijn ze het eens. Als ik hen vraag of ze ooit hebben overwogen permanent terug te keren naar Italië, klinkt het in koor: “Waarom zouden we dat in vredesnaam doen?” 

Wanneer kwam je familie in België aan?

Alberto: Mijn vader kwam hier in zijn eentje aan rond 1950, hopend op een goede job. In de plaats daarvan kwam hij in de mijnen terecht, waar hij de eerste vijf jaar contractueel verplicht was te werken, anders kreeg hij geen woning. Hij woonde een paar jaar alleen in zijn mijnhut en in ’52 of ’53 kwam mijn moeder hem achterna. Ik ben hier geboren.

Giuseppe: Wij kwamen aan in 1974. Daarvoor woonden we in Duitsland, maar vader kwam naar hier om in de Ford-fabriek te gaan werken. Ik ben in Duitsland geboren, maar ik was vijf toen we naar België verhuisden, dus in mijn herinnering was ik altijd omringd door Belgen.

Weet je nog wat je eerste indruk van België was?

Rosalia: Ik was al twaalf toen we verhuisden en was gewend aan Duitsland, waar al mijn schoolvriendjes woonden. In het begin hield ik dus niet van België. Ik kende niemand en sprak de taal niet.

Wat waren de moeilijkheden die jullie familie tegenkwam?

Giuseppe: Ik denk niet dat onze familie veel problemen had, omdat ze altijd hebben kunnen doen wat ze graag wilden doen. Onze ouders openden een winkel, we gingen elk jaar op vakantie naar Italië. We hebben nooit echt integratieproblemen gehad.

Alberto: Voor mijn vader, in de jaren vijftig, was het moeilijker. Hij kwam hier aan, kende de taal niet en er was nog geen Italiaanse gemeenschap. Tegen de jaren zeventig was die er wel, wat de integratie veel gemakkelijker maakte.

Hadden jullie vooral contact met Italianen, of ook met Belgen?

Alberto: In het begin zochten de Italianen vooral landgenoten op. Mijn vader speelde ook gastheer voor families die hier aankwamen en niet meteen een woonst vonden. Hij heeft veel mensen geholpen zo.

Guiseppe: Ik voel mij meer thuis onder de Belgen. De Italianen maken veel te veel lawaai! Ongetwijfeld ben ik een deel van mijn Siciliaanse karakter verloren.

Spreken jullie kinderen ook Italiaans?

Alberto: Ja, we hebben altijd Italiaans met hen gesproken. De ene voelt zich meer Siciliaans, de andere meer Calabrisch.

Guiseppe: Ik spreek altijd Vlaams met mijn kinderen, dat is natuurlijk zo gekomen. Als ze Italiaans willen leren, zullen ze dat zelf wel doen. En als ze het niet willen, is dat ook oké.

© 2016 – StampMedia – Chiara Bonardo; vertaling: Maya Witters