B. (22) studeert sociaal-cultureel werk aan de KHLeuven. Zijn vader Sirwan is afkomstig van de stad Kirkuk, in Irak. Samen vertrokken ze begin deze maand naar Koerdistan, om er hun roots op te zoeken. Bahram hield een videodagboek bij voor Vranckx & de Nomaden. Op 3 september stond hij aan de frontlijn, op 500 meter van IS. Hieronder beschrijft hij die dag.

We hebben afgesproken om samen met generaal Wasta Rasul mee te gaan naar de frontlijn, op 60 kilometer van de stad Kirkuk. We rijden naar de afgesproken plaats: een brug onder constructie. Na enkele minuten komt er een konvooi van drie wagens aan. Eén pick-up truck en twee zwarte, gepantserde jeeps met geblindeerde ruiten. We stappen snel in en volgen de auto van de generaal. Achter ons rijden de twee andere wagens met achterin de pick-up een viertal peshmarga’s, gewapende strijders, die ons volgen.

We komen aan het laatste checkpoint voor de frontlijn. We rijden over een brug: als ik rechts van mij kijk, kan ik peshmarga’s zien die aan het zwemmen zijn in de rivier. Het is buiten 40 graden Celsius. Als ik de wagen uitstap, voel ik als een hamer in mijn gezicht plots de oven die de woestijn rond Kirkuk is. De spanning die ik voordien voelde, is onmiddellijk verdwenen en maakt plaats voor een ontzag voor de condities waarin deze jonge mannen zich bevinden.

De generaal leidt ons rond over de frontlijn, die bestaat uit opgehoogd zand met daartussen betonnen huisjes. Ik wandel een van deze betonnen constructies binnen en kan net over de zandzakken kijken waarop zware machinegeweren gemonteerd staan. De generaal legt ons uit dat in het dorp, dat zich op ongeveer 500 meter bevindt, mannen van IS zitten. Een gevoel van walging jegens deze monsters overmeestert me. De volledige naam van IS weiger ik te schrijven omdat dit hen enkel ondersteunt in hun opzet om daadwerkelijk een kalifaat te bewerkstelligen. Elke vorm van publicatie is een stap verder naar erkenning. Men kan ze beter doodzwijgen, dan zou de organisatie zelf geen betekenis meer hebben.

Meer schrik voor slangen

We lopen verder langs de opgehoogde heuvel en na ongeveer 100 meter komen we aan een rivier. Dit is het einde van de frontlijn. In het laatste betonnen huisje hadden de peshmarga-strijders tekeningen gemaakt van een slang, een schorpioen en een rat met een ventje met een geweer op zijn rug. Mijn vader vertelt me dat de strijders deze tekeningen maakten om te tonen dat ze meer schrik hebben voor giftige slangen en schorpioenen dan van de Jihadisten, die zich op 500 meter van hen bevinden. Opnieuw voel ik respect voor de jonge mannen die in deze omstandigheden moeten vechten.

Wanneer we terugrijden naar Kirkuk komen we voorbij de tweede linie achter de frontlijn. Ik vraag mijn vader of we kunnen stoppen om hier enkele foto’s te nemen. Bij deze linie zijn grote kanonnen gestationeerd, net als een oude Russische tank die praktisch uit elkaar lijkt te vallen. De peshmarga’s hier vechten met oude wapens die ze na de val van Saddam Hoessein hebben bemachtigd. De wapens zijn bijna 30 jaar oud en werken nog steeds naar behoren, maar tegenover de wapens die IS heeft kunnen buitmaken op het Iraakse leger zijn ze niet voldoende om deftig weerstand te kunnen bieden.

De kolonel van de tweede linie begroet ons hartelijk en leidt ons rond op het terrein. Achter de linie bevindt zich een dorp waar Arabieren wonen. Hij vertelt me dat hij en zijn strijders elke bevolkingsgroep die zich op Koerdisch grondgebied bevindt zullen beschermen met hun eigen leven. Hij wijst er ons echter op dat, moesten de rollen omgekeerd zijn, dat waarschijnlijk niet zo vanzelfsprekend zou zijn - zoals in het verleden meermaals is gebleken.

De Koerden zullen nooit vergeten wat er is gebeurd, maar zullen ook nooit doen wat andere volkeren met hen gedaan hebben. Zoals Jezus ooit zei: als iemand u slaat, bied hem dan uw andere wang aan.

© 2014 – StampMedia – B.M.