(rekto:verso) Op 5 december veilde Julien's Auctions in Los Angeles het werk Flower Girl van de anonieme, maar wereldberoemde street artist Banksy. Opnieuw laaien de discussies over de verhandelbaarheid van Street Art hoog op. Maar wat met de juridische kant van het verhaal?
Na zijn opgemerkte ‘residentie’ in oktober in New York maakt Banksy zich stilaan op om weer voor onbepaalde duur te verdwijnen. Zijn werken blijven echter op diverse locaties het straatbeeld opvrolijken. Tegelijk brengt een dergelijke mediahype, zo blijkt, bijna automatisch namaak, vandalisme en diefstal met zich mee. Kan dat eigenlijk wel, diefstal van Street Art? Kan deze kunst die (meestal) zonder toestemming en vaak door anonieme kunstenaars wordt aangebracht op openbare plaatsen, op privégebouwen of in de publieke ruimtes, gestolen, nagemaakt of geveild worden?
Bij een vorige veiling van Banksy’s werk Slave Labour stond de hele (Street) Art sector in lichterlaaie, met woelige betogen van voor- en tegenstanders. Met de groeiende interesse in Banksy’s werk, en in het bijzonder zijn nalatenschap in de straten van New York, begint dit geladen debat weer op te spelen in de media en op sociale fora. We proberen de hele kwestie te ontrafelen vanuit enkele continentale juridische concepten, zoals eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten.
Duur slavenkind
De muurtekening Slave Labour uit 2012, die enkele maanden geleden verkocht werd voor 750.000 pond, is veruit het meest sprekende voorbeeld van de ‘diefstal’ en verkoop van Street Art. Deze muurtekening van een kind dat de Engelse Union Jack-vlagjes aan elkaar naait, dook plots op uit het niets. Ditmaal was het uitgekozen canvas de muur van een kledingwinkel in de Wood Green wijk van Noord-Londen. Het werk kan gelezen worden als een satirische knipoog naar Koningin Elisabeths zilveren jubileum, maar ook als een aanklacht tegen het oogluikend gedogen van kinderarbeid. Hoewel de muurtekening niet expliciet werd opgeëist door Banksky zelf (want zo gaat dat wel eens in Street Art), lijken Street Art kenners het erover eens dat het de Meester zelf was die de spuitbus hanteerde.
Een eerste golf van verontwaardiging ontstond toen de tekening plots verdwenen was. Een nog grotere protestgolf weerklonk toen de tekening plots opdook op een veiling.Londenaars en believers eisten dat het werk zijn ‘originele’ bestemming in de openbare ruimte zou terugkrijgen en stelden zich vragen bij de eigendomstitel en de verhandelbaarheid van dergelijke werken. Maar wie is nu de ‘eigenaar’ van het werk? De kunstenaar die het creëerde maar het moedwillig en anoniem achterliet? De eigenaar van de muur? Of het publiek?
Openbaar privébezit
Een eerste probleem stelt zich in de eigendomstitel. Tegenstanders van de verkoop zien dit werk in het bijzonder en (opgeëiste) Street Art in het algemeen als een res nullius. Een gemeen goed of eigendom van de gemeenschap, met andere woorden. Vanuit het gegeven dat de kunstenaar afstand doet van het werk door het achter te laten in de publieke ruimte, zou de gemeenschap moeten kunnen beslissen over de finaliteit van het werk.
Het merendeel van de street artists lijkt deze visie te delen. De (kritische) boodschap of de esthetische interventie van het kunstwerk, ook al is die maar van korte duur, is belangrijker dan de levensduur of de eigendomstitel. Door andermans eigendom te verkiezen als canvas, stelt de street artist zich bloot aan de willekeur en smaak van de eigenaar van de muur waarop hij werkt. Waar het weghalen van muurtekeningen voor de liefhebbers van het genre nog op enig begrip kan rekenen, is het weghalen en commercialiseren van deze werken totaal des duivels. Waar de kunstenaar expliciet koos voor de openbare ruimte en het openbaar discours, verwordt het werk, in dit geval letterlijk, tot een kader die je aan eender welke muur kan hangen.
Toch lijkt deze benadering het te moeten afleggen tegen de juridische feitelijkheid van de ‘natrekking’: de eigenaar van de hoofdzaak, in casu het gebouw, wordt ook eigenaar van de toevoeging, in casu de muurtekening. Hij kan dus over de volle eigendomsrechten beschikken.
De veilingdocumenten van de verkoop stipuleren inderdaad dat de eigenaars van het pand in Noord-Londen achter de verkoop van ‘Slave Labour’ zitten en dus het werk rechtmatig in eigendom hebben. Aangezien deze muurtekening niet opgeëist werd, kunnen noch Banksy noch de verdedigers van Street Art, die de facto geen partij zijn in dit debat, een eigendomsvordering instellen. De eigenaar van het gebouw kan dus vrij beschikken over het werk en aldus kiezen om het te verwijderen, aan te passen, te vernielen of zelfs te verkopen.
Geen stok achter de muur
En wat zegt het auteursrecht? Men zou kunnen stellen dat Banksy nog steeds de drager is van de morele rechten. Zij laten de kunstenaar toe om op te treden tegen het ‘oneigenlijke’ gebruik van zijn werken, zelfs wanneer hij er geen eigenaar meer van is. We hebben hier echter te maken met een niet-opgeëist of anoniem werk. Ook hier kunnen de pleitbezorgers van het genre het respecteren van deze morele rechten dus niet inroepen.
Ook het volgrecht, het recht op een financiële tussenkomst ten voordele van de originele auteur bij verkoop door een professionele instelling, kan omwille van de anonimiteit op dit moment niet op tafel gelegd worden. Zelfs indien het hier zou gaan om een originele en gesigneerde Banksy, valt het nog te betwijfelen of het auteursrecht of het volgrecht zouden kunnen worden ingeroepen. Door het kunstwerk ‘achter te laten’ kan immers verdedigd worden dat de auteur impliciet afstand deed van zijn eigendomsrechten.
Bescherming voor Street Art blijkt dus pover. Gelet op onze concepten en interpretaties van (intellectuele) eigendomsrechten blijven street artists overgeleverd aan de controle en goodwill van de gebouweigenaar. De eigenaar van ‘Flower Girl’ mag zich dus op 5 december in de handen wrijven, terwijl de Street Art liefhebbers moeten wachten tot Banksy nog eens toeslaat.
© 2013 - rekto:verso - Pieter Jan Valgaeren
Pieter Jan Valgaeren is onderzoeker bij Iminds SMIT, een onderzoeksinstelling aan de VUB. Naast zijn onderzoek naar juridische problemen met betrekking tot sociale media focust hij op cultuur en kunst in de digitale maatschappij.