Begin maart vond de derde en laatste voorronde van de talentenwedstrijd
Ons Genks Muzikaal Talent plaats in AFI Winterslag. Dit gezellige café werd eenmalig omgetoverd tot een concertzaal waar vooral een jong publiek genoot van het muzikale geweld.

De organisatie Ons Genk liet zich weer van haar beste kant zien en heel wat vrijwilligers hielpen mee met de organisatie van deze voorronde.

Maffe stijl

Het aanwezige publiek werd een eerste keer wakker geschud door het theatrale optreden van Bonnaparty. De band bestaat sinds anderhalf jaar uit Joëlle Weytjens (gitaar), Els Emonds (bas), Björn Franssens (drum) en Bernd Vanherle (zang). De groepsleden gaven zich helemaal om het publiek te overtuigen van hun Nederlandstalige rock. "Wij zingen niet over de liefde maar over perverten, de politieke impasse en autisten. Onze maffe stijl blijft mensen bij", zegt Vanherle.

Publiekstrekker

De publiekstrekker van de avond was Minute Made. Zoals de naam doet vermoeden, werd die band gevormd in welgeteld één minuut. Deze drie studenten van het Genkse Lyceum boksten twee nummers in elkaar om deel te nemen aan de voorronde. "Wij doen vooral mee om ons te amuseren en bij te leren", zegt drummer Dries Hendrikx. Naast gitaar en drum speelde Vincent Taenen ook ukelele tijdens het optreden. Dat resulteerde in een groot applaus en een finaleplaats voor deze jonge band.

Kers op de taart

Ook Stereo Images mag deelnemen aan de finale. De twintigers brachten een akoestische minimale set waarbij de nadruk lag op de essentie van muziek. "Het moet simpel blijven, zonder extra's of tierlantijntjes", zegt Jan Gyselaers, de zanger van het sextet. Verder bestaat de band nog uit Toon Van de Broek (drum), Pieter-Jan Gorissen (piano, gitaar en achtergrondzang), Lukas Coosemans (basgitaar en zang), Jochen Jossaer (cello) en Hanne Leben (viool). "We stampten deze band uit de grond ter ontspanning. De finaleplaats is dan ook de kers op de taart, maar onze studies blijven zeker prioritair", zegt Gorissen nuchter.

© 2012 - StampMedia - Antonino Musso, foto’s: Maurizio Ciranni