Wouter De Tavernier (25) heeft Sociologie gestudeerd aan KU Leuven en doctoreert momenteel aan de universiteit van Aalborg. In dit opiniestuk laat hij zijn licht schijnen over de aangekondigde pensioenmaatregelen: “Het blijft verdacht stil over de vraag hoe men erin zal slagen mensen tot hun 63e, laat staan tot hun 67e, op de arbeidsmarkt zal houden.”
Op basis van het nieuws dat we vorige week kregen over de verhoging van de pensioenleeftijd, leek de hervorming al bij al niet zo’n slechte zaak. Zo gaf Guy Tegenbos in een reactie op De Standaard Online aan dat deze hervorming nodig is en in lijn met het voorstel van de expertencommissie pensioenen onder leiding van Frank Vandenbroucke.
Een verhoging van de pensioenleeftijd komt de financiële houdbaarheid van het pensioensysteem inderdaad ten goede, en met een beetje goede wil zou je de nieuwe regeling zelfs als een flexibele pensioenleeftijd (tussen 63 en 67) kunnen lezen op basis van de loopbaanduur (voorwaarde voor vervroegd pensioen: een loopbaan van 43 jaar).
Doorgaans zit het venijn echter in de staart, zoals de technische uitwerking en andere aspecten op dit moment nog niet wereldkundig is gemaakt. Essentieel in het geval van de verhoging van de pensioenleeftijd is de vraag of en in welke mate bepaalde gelijkgestelde periodes nog in rekening genomen zullen worden in die 43 loopbaanjaren. Indien er tegelijk beknibbeld wordt op het in rekening nemen van periodes van bijvoorbeeld werkloosheid of tijdskrediet, is het beeld van het sociale kerkhof dat verenigd links ons voorhoudt helemaal niet zo gek. Hoe dan ook dreigen vooral vrouwen die gedurende een zekere periode deeltijds of niet gewerkt hebben door deze hervorming getroffen te worden, in het bijzonder alleenstaande moeders: wederom wordt hun huisarbeid miskend.
Verantwoordelijkheid bij werkgevers?
Het blijft eveneens verdacht stil over de vraag hoe men erin zal slagen mensen tot hun 63e, laat staan tot hun 67e, op de arbeidsmarkt zal houden. Uit eigen onderzoek blijkt dat België het enige land in Europa is waar mensen gemiddeld langer willen werken dan ze in feite doen (enkel in Denemarken is eenzelfde patroon te bespeuren, al is het verschil daar minder groot). Dat is een sterke indicatie dat de factoren die tot vervroegde pensionering leiden niet – of toch zeker niet alleen – bij de werknemers gezocht moeten worden. Al legt de hervorming zoals ze momenteel in de media wordt gepresenteerd de verantwoordelijkheid voor vervroegde uittreding uitsluitend bij de werknemer: de overheid hanteert enkel de stok, het inhouden van het pensioen tot de leeftijd van minstens 63 jaar.
De verantwoordelijkheid die de werkgevers hebben om mensen langer aan het werk te houden, wordt verzwegen. Nochtans is die onmiskenbaar. Niet alleen worden oudere werknemers geconfronteerd met discriminatie op de arbeidsmarkt (stereotypes als zouden ouderen minder creatief of gemotiveerd zijn), ook de organisatie van het werk en de jobinhoud maken het dikwijls erg moeilijk langer op de arbeidsmarkt te blijven. Grote delen van de bevolking werken in demotiverende of stresserende en ziekmakende jobs.
De arbeidspsycholoog Robert Karasek schreef al in 1979 over hoe jobs met een gebrek aan controle over de uit te voeren taken en de timing mentaal en fysiek ziekmakend zijn, vooral als ze gecombineerd worden met een hoge werklast. Typische voorbeelden zijn de arbeider aan de band en de kassierster in de supermarkt. Heel wat studies hebben aangetoond hoe deze jobs tot vervroegde pensionering leiden. Maar sindsdien zijn deze jobs nauwelijks veranderd: werkgevers houden vast aan het tailorisme waarbij een arbeidsproces tot de kleinste deeltaken wordt opgesplitst, waardoor opleiding van personeel minder belangrijk wordt en ze zelf controle blijven uitoefenen op het hele proces.
De negatieve externalities van die manier van werken, zoals demotivatie, depressie of ziekte, worden dan op de hele samenleving afgeschoven via werkloosheids-, ziekte- of invaliditeitsuitkeringen. Of op de werknemer zelf, zoals dat in deze hervorming gebeurt door zijn of haar pensioen uit te stellen.
Een derde reden voor werkgevers om hun oudere werknemers te laten vertrekken, zijn de hoge loonkosten. Die zijn het gevolg van het belang van anciënniteit in de Belgische loonvorming: het loon van werknemers blijft toenemen over de loopbaan, zelfs al neemt hun productiviteit niet (meer) toe. Het is perfect te begrijpen dat werkgevers oudere werknemers laten vertrekken als ze iemand met dezelfde productiviteit kunnen inhuren aan een veel lagere prijs. Ook over de loonkost van oudere werknemers blijft het voorlopig erg stil.
Verder kijken dan pensioenleeftijd
De nieuwe regering beperkt zich dus tot ‘de stok’, het uitstellen van het moment waarop je een pensioen kan ontvangen, om werknemers te motiveren langer aan het werk te blijven, terwijl we weten dat vervroegde pensionering in België veel minder een probleem van de wil van de werknemer is dan in andere landen. Willen we echter een structurele oplossing voor het vergrijzingsprobleem – en de nieuwe regering gaat er prat op dat ze structurele maatregelen neemt –, dan moeten we verder kijken dan de pensioenleeftijd.
We kunnen alvast inspiratie opdoen in Zweden, zoals ontslagbescherming voor oudere werknemers om discriminatie tegen te gaan en het probleem van tewerkstelling van oudere werklozen te omzeilen. Bedrijven moeten zelf de consequenties voelen van de manier waarop ze hun arbeid organiseren, waardoor zij zelf de kosten dragen als die arbeid ziekmakend is in plaats van deze kosten op de samenleving af te schuiven. En ten slotte moet de loonkost voor oudere werknemers naar omlaag, waarbij ik in het midden laat of dat moet gebeuren door het reduceren van het belang van anciënniteit in de loonvorming dan wel door belastingverminderingen op de loonkost voor 50-plussers. Dat moet beslist worden op het sociaal overleg.
Dat brengt me tot een laatste pijnpunt. De nieuwe regering is er nog niet en ze is er al in geslaagd het sociaal overleg zonder meer te passeren in zo’n essentieel dossier als dat van de pensioenleeftijd. Dit zou wel eens tekenend kunnen zijn voor de komende vijf jaar: de wil van de werkgevers om compromissen te sluiten met de vakbonden zou wel eens erg beperkt kunnen zijn, nu ze weten dat de regering hun standpunt tot beleid zal maken bij gebrek aan compromis. Bijgevolg dwingt de regering de vakbonden in een conflictmodel: door het sociaal overleg niet alleen te verlammen maar simpelweg te passeren, moeten de vakbonden wel de straat op. Als de regering niet snel het sociaal overleg respecteert, zal de aangekondigde hete herfst dus maar de voorbode zijn.
© 2014 – StampMedia – Wouter De Tavernier
Dit opiniestuk werd gepubliceerd door Opiniestukken.nl op 15/10/2014