(REKTO:VERSO) Nergens is de terugkeer naar ambacht in de kunst manifester dan in de (elektronische) popmuziek. De tijd dat elektronische muziek houterig, steriel en kil klonk, is voorbij. De laatste jaren wordt de computer in het productieproces steeds vaker vergezeld van echte instrumenten. Er waait een organische wind door het elektronische muzieklandschap, die het haast compleet gedigitaliseerde genre op die manier opnieuw een ziel injecteert. Ongeacht of het resultaat witchhouse, sadstep of post-weet-ik-veel-wat heet, niemand kan ontkennen dat de tendens naar een humaan en warm geluid ingezet is.
De ranzige electroclash van Peaches en Fischerspooner, de spaarzame techno van Richie Hawtins Plastikman, de abstracte avant-gardeklanken van Alva Noto – de elektronische muziek had aan het begin van dit millennium één iets gemeen: ze klonk uitgebeend, spartaans en onpersoonlijk. De slinger is echter weer de andere kant uit geslagen: de grootse aanpak heeft de laatste jaren plaatsgemaakt voor een ingetogen, meer akoestische benadering, waarbij het gevoelsmatige opnieuw de bovenhand krijgt. Een exact moment van die kentering aanduiden, is nattevingerwerk. Het gaat eerder om een samengaan van artiesten met een nauw verwante visie. Het desolate grootstadsgeluid dat Burial tentoonspreidt op zijn eerste twee platen en waarmee hij zich al snel een stroom volgers op de hals haalde, zal ongetwijfeld bepalend geweest zijn. Net als de innoverende collages vol blieps, stemflarden, akoestische elementen en vooral stilte van de nieuwe wonderboys James Blake en Nicolas Jaar.
Spelen met conventies
Maar ook in de techno, de conservatieve moederkloek die de voorbije vijfentwintig jaar maar met mondjesmaat vernieuwing duldde, begint men steeds vaker te sleutelen aan de codes en te spelen met de conventies. Zo liet The Field de drumpartijen voor zijn laatste album Yesterday and Today inspelen in de studio door John Stanier, de vaste drummer van de postrockformatie Battles. Torsten Pröfrock (T++) deed op zijn laatste plaat Wireless dan weer verrassende dingen met de stemsamples van de een of andere pygmee uit de jaren 1930. De Chileense expat Matias Aguayo maakte het nog bonter en nam een heus a-capella-album op, waarop hij experimenteert met Zuid-Amerikaanse ritmes en speelse afropop. Aguayo liet horen dat ook techno niet steeds robuust en afstandelijk hoeft te zijn, maar evengoed vol gevoel kan klinken. Zijn album werd uitgebracht door het Duitse kwaliteitslabel Kompakt, dat niet het enige voorheen digitale label is dat vandaag met akoestische elementen begint te morrelen.
Wie nog meer tegen de traditie ingaan, zijn de zogenaamde postclassici. Op een afgelegen, artificiële atol larderen een aantal klassiek geschoolde pianisten, met Jóhann Jóhannsson en Dustin O’Halloran als bekendste exponenten, hun etherische soundscapes met klassieke piano- en strijkersklanken. Ze leiden er een ascetisch bestaan en schetsen desolate landschappen van een haast onaardse schoonheid. Het klassieke genre wordt er ontdaan van alle oogkleppen, en het ultieme doel van de heren is het dichten van de kloof tussen klassiek en elektronisch.
Vanwaar die ommezwaai? Wellicht is de voornaamste reden dat muziek nu eenmaal evolueert en dat – zeker in de elektronische zijtak – innovatie de modus operandi is om zich te onderscheiden. De tirannieke electro kwam er tien jaar geleden immers ook als antwoord op de makke, schaapachtige en vrijblijvende (lees: stikvervelende) lounge die toen de overhand had. Gelukkig gaat het nu, in tegenstelling tot toen, wel om een interessante stroming artiesten met serieuze muzikale intenties, die op een intense manier met haar werk bezig is. Tenslotte, en geheel volgens de hegeliaanse these-antithese-synthesedialectiek, komt er op iedere beweging steeds een tegenreactie die uitmondt in een kruisbestuiving, in dit geval de verwevenheid van elektronisch en akoestisch.
De Deen Anders Trentemøller, voortrekker van de stoet enigmatische elektronica-acts uit het Noorden, haalt zijn verleden als rockmuzikant aan als reden voor de akoestische tendens: ‘Ik denk dat alles begon bij de zin om terug te keren naar het bespelen van echte instrumenten’, vertelde hij onlangs aan het webmagazine Goddeau. Die gedachtegang zou ook kunnen opgaan voor Moby en Gerry Vergult – met zijn eenmansformatie Zool een van de vaandeldragers van de vaderlandse elektronica – die beiden ook een rockverleden hebben. Wellicht hebben dergelijke artiesten het wel gehad met de vooroordelen over elektronische muziek (‘Kinderspel!’, ‘Ongecompliceerd!’, ‘Singlemuzak!’). Ze vatten hun platen dan ook als één entiteit op: als een geheel dat opgebouwd wordt, waardoor je als luisteraar gedwongen wordt om intenser te luisteren.
Anderen verklaren de evolutie naar een humaner geluid als een vluchtpoging uit de niche waarin ze jarenlang vastgespijkerd zaten. Zo wil laptopkrijger Christian Fennesz niet langer bestempeld worden als een of andere technoact, noch als een experimentele, noch als een rockact. Zijn laatste wapenfeit was dan ook een samenwerkingsalbum met de inmiddels betreurde Mark Linkous van de indiegroep Sparklehorse. Markant: in de indie- en rockscene vindt er al een tijdlang een gelijkaardige toenadering plaats richting elektronica. En dan hebben we het niet over groepen als Goose of Klaxons, die de beats ongeïnspireerd laten beuken om de massa op te zwepen en hun kas te spekken, maar over acts als Radiohead, M83, Ryuichi Sakamoto en Ben Christophers, die evenzeer een subtiele symbiose tussen elektronisch en akoestisch nastreven.
Bezielde electro-shocks
Opmerkelijk is dat er plots een heus publiek bestaat voor artiesten die zonder oogkleppen op willen experimenteren. Want in de marge stond een (excellente) groep als Boards of Canada al jarenlang in voor een parallelle benadering, door te klooien met de psychedelische nalatenschap van Pink Floyd. Maar waar het toen om een enkeling ging die de anonimiteit van een subcultuur belichaamde, gaat het nu om een weidse scene die een breder publiek bereikt. Denk maar aan James Blake, die meteen bij een groot platenlabel zit (Universal) dat hem maar al te graag uitspeelt als nieuw boegbeeld. Blake, Trentemøller en Nicolas Jaar worden opgenomen in de dag-playlist van de openbare radiostations, en het concert van James Blake in de Botanique was na slechts één minuut volledig uitverkocht.
De trend naar een meer akoestische aanpak is ontegensprekelijk een zegen voor het livegebeuren. De tijd van uitsluitend knopjes draaien is voorbij, en er gebeurt wel degelijk iets op het podium. Een optreden van LCD Soundsystem bijvoorbeeld heeft veel weg van een rockshow. Heel merkwaardig is het trio Elektro Guzzi uit Wenen, dat technomuziek speelt met gitaar, bas en drum. De groep presenteert zich als een volwaardige liveband die zorgt voor een verfrissend geluid, door zijn originele werkwijze en zijn gevoel voor precisie.
Nog vreemder is het verhaal van DJ Shadow, die enkele maanden geleden zijn debuut Endtroducing… – een album nagenoeg volledig uit samples opgetrokken – integraal live naspeelde, geruggensteund door een groep muzikanten. Veel van de besproken acts krijgen vandaag ook vaker een forum: Ancienne Belgique programmeerde vorig jaar Trentemøller en dit voorjaar staan er onder meer Darkstar en Mount Kimbie op de affiche. Zo wordt het zwaartepunt verlegd van de dansvloer naar de huiskamer én de concertzaal, en lijkt het wel of de digitale revolutie nodig was om enkele musici ervan te overtuigen dat er – ook op het podium – nog heel wat mogelijk is met analoge instrumenten.
‘Nobody listens to techno’, (g)rapte de Amerikaan Eminem tien jaar geleden. En gelijk had hij. De elektronische muziek zat in het slop, ze had haar ziel verloren. Een decennium later luistert niemand nog naar Eminem, maar is de elektronische muziek aan een opmerkelijke remonte bezig. Een roedel jonge producers met frisse ideeën laat horen dat elektronische muziek niet per se clean en onpersoonlijk hoeft te zijn. De tijd dat elektronische muziek louter een verderfelijke drugsgezel was, ligt achter ons, en de barrière tussen akoestisch en elektronisch wordt langzaam maar zeker voorgoed gesloopt.
© 2011 - REKTO:VERSO - Mattias Baertsoen
Dit artikel verscheen eerder op rektoverso.be en kadert in een samenwerking tussen StampMedia en een aantal onafhankelijke nieuwsmedia waaronder REKTO:VERSO.