Na de start van de reguliere competitie in 1A, ging vorig weekend ook de competitie in 1B van start. Met financieel versterkte ploegen als OHL, Beerschot-Wilrijk en een kapitaalkrachtig KV Mechelen lijkt de competitie weer spannender dan ooit. Toch lijken de investeringen van de 1B ploegen niet altijd rendabel. Bovendien is niet elke ploeg even open over zijn financiële situatie. Is 1B dan werkelijk een economisch kerkhof?
Dat op eigen krachten overleven in 1B zeer moeilijk is, blijkt al langer duidelijk te zijn. De laatste jaren worden steeds meer clubs uit 1B overgenomen door buitenlandse investeerders. OHL werd overgenomen door King Power – de groep die ook het Engelse Leicester City beheert – en Beerschot-Wilrijk vond, naast de hoofdsponsor DCA, financiële steun bij een Saoedische prins. Ook Roeselare, Tubeke en Union hebben inmiddels buitenlandse investeerders, uit China, Zuid-Korea en Groot-Brittannië.
Als de inkomsten uitsluitend werden bepaald op basis van abonnees, dan zou de helft van de clubs uit 1B geen problemen ondervinden. Ploegen als KV Mechelen, OHL en Beerschot kunnen nog steeds rekenen op een stevige achterban. Er is wel een duidelijk verschil merkbaar op budgettair vlak: enkel KV Mechelen heeft voorlopig een budget dat geschikt is voor 1A.
Het moet ook gezegd worden dat niet elke club even transparant is over zijn financiële situatie. Slechts de helft van de ploegen kiest ervoor om hun budget op aanvraag mee te delen. Het is opvallend dat, op Roeselare na, alle clubs met een buitenlandse investeerder hun budget geheimhouden.
Uit de jaarrekeningen van vorig seizoen blijkt dat bijna de helft van de ploegen in het rood staat: er wordt verlies gemaakt, en zonder een rijke sponsor zou er geen geld zijn om dat verlies op te vangen. OH Leuven maakte vorig seizoen het meeste verlies , terwijl KV Mechelen de beste cijfers haalde. Het verlies valt deels te wijten aan het onevenwicht in tv-gelden. De laatste ploegen uit 1A krijgen nog steeds 2 à 3 miljoen euro, terwijl de ploegen uit 1B het moeten stellen met 500.000 tot 700.000 euro.
(Geld) pompen of verzuipen
Kiezen tussen financiële stabiliteit of een risicovolle gooi doen naar promotie: het lijkt een heersend dilemma in de 1B competitie. Topclubs uit 1B investeren in nieuwe spelers en betere stadions, terwijl ze inkomsten zien smelten als sneeuw voor de zon. Professor Wim Lagae, sporteconoom en -marketeer aan de KU Leuven, verduidelijkt de financiële risico’s in 1B.
“Een rijke investeerder is relatief noodzakelijk", verklaart Wim Lagae. “Beerschot en Mechelen ontvangen genoeg steun door hun stevige achterban, en ook OHL heeft dankzij een steenrijke sponsor nog een buffer. Maar als een topclub het steeds nét niet haalt, dan is dat natuurlijk problematisch.”
“Na degradatie uit 1A halveren je inkomsten zeer snel. Er bestaat wel een soort van bufferbudget, maar dat is slechts drie jaar van kracht. Ondertussen verschrompelen de tv-gelden, sponsorcontracten, catering, etc. Als je cijfers dan in het rood blijven, dan haal je het simpelweg niet meer. Kijk maar naar het verhaal van Lierse”, vult Lagae aan.
Nog steeds beperkte aandacht
Sinds de competitiehervorming in 2016 werd de moeilijkheidsgraad van 1B al stevig opgekrikt. De beste acht ploegen strijden om de periodetitel, om uiteindelijk naar 1A te promoveren. Men verwachtte dat de media-aandacht – en dus ook de investeringen – daardoor zouden toenemen. Ondanks alles bleef dat eerste beperkt.
“De competitiehervorming wordt soms gezien als de oorzaak voor de beperkte aandacht”, zegt Wim Lagae. “Men kijkt wel naar de laatste twee wedstrijden die het kampioenschap bepalen, maar daar blijft het dan ook bij. Dat is ergens ook logisch: vier keer Lommel – Union, wie zit daar nu op te wachten? Dat zie je ook aan het laag aantal abonnementen bij de laaggeplaatste clubs”.
"Vier keer Lommel - Union, wie zit daar nu op te wachten?"
“Eerste klasse B is een echte ratrace”, vervolgt Wim Lagae. “De betere clubs uit 1B proberen bovenaan te blijven om te kunnen promoveren, en dat is niet makkelijk. Je moet je hele kern in stand houden, er komt nauwelijks aandacht van de media. 1B is ook niet bepaald de doorverkoop competitie die 1A wel is. Soms kan een ploeg als Waasland-Beveren of Kortrijk met één enkele transfer de helft van de commerciële jaarwerking financieren.”
“Vandaag zijn er misschien 20 profclubs leefbaar in België. Zodra je van 24 naar 20 profclubs gaat, kan je misschien één competitie maken. Dan zou het financieel een stuk draaglijker zijn voor de overige profclubs in 1B. Als we het Nederlandse systeem zouden toepassen (de beloften van de grote vijf spelen mee in tweede klasse, maar kunnen niet promoveren, red.) dan zijn er genoeg ploegen”, besluit Lagae.
Dit artikel werd gepubliceerd door Knack - Online op 13/08/2018