(ExtraSport) Philippe Gilbert domineerde het klassieke voorjaar, maar ook ploegmaat Jürgen Roelandts deed het meer dan behoorlijk. Een gesprek met deze beloftevolle wielrenner over studeren, de gemiste groene trui en een wheely op de Muur.
Voor mij zit een opvallend ontspannen Jürgen Roelandts aan de tuintafel. Kan ook moeilijk anders met zo’n prachtig lenteweer, al zal ook de ploeg daar iets mee te maken hebben. Ondanks de onduidelijke toekomst van Omega Pharma Lotto, is er wel degelijk reden tot feesten. In tegenstelling tot vorig jaar behaalt de ploeg dit voorjaar prachtige resultaten met vooral een fenomenale Gilbert in een glansrol. De sfeer tussen de verschillende renners zit dan ook goed. “Het klikt goed tussen iedereen. Dat is al zo sinds november, bij de eerste teammeeting. Het is al plezant geweest (lacht).”
Hoewel wielrennen een ploegsport is, wil iedereen toch zoveel mogelijk zelf winnen. Is er wel plaats voor vriendschap binnen de ploeg? “Ja, natuurlijk. Met sommige renners heb je wel een betere band dan met andere. Al hangt dat ook samen met de omstandigheden. Francis De Greef bijvoorbeeld, die heeft een compleet ander programma dan ik. Hem heb ik alleen nog maar gezien op de ploegvoorstelling. Met renners die je regelmatig ziet, kan je wel een vriendschap opbouwen en ga je dan eens iets eten ofzo. Maar heel veel gebeurt dat toch niet.” Roelandts heeft binnen de ploeg vooral contact met Maarten Neyens en Olivier Kaisen. “Met Kaisen lag ik tijdens de Tour Down Under op dezelfde kamer. Na drie weken leer je elkaar goed kennen.”
Buitenland
Vriendschappen buiten het wielrennen zijn niet evident om te onderhouden. “Ik probeer wel altijd een beetje contact te houden met mijn vrienden, maar dat is toch vrij moeilijk. Na de klassiekers zijn we nog eens samen iets gaan drinken. Het werd tijd want het was wel vijf, zes maanden geleden dat ik ze nog gezien had. Ik zit natuurlijk ook vaak in het buitenland. Sinds half november ben ik een week of drie thuis geweest.” Roelandts trok ook al voor tien dagen naar Portugal, “om wat extra hoogtemeters te kunnen afleggen, voor het geval ik mee mag naar de Tour.” Voor het geval dat? “Ja, er staan nog twaalf namen op de lijst voor negen plaatsen. Ze nemen ook alleen maar de beste mee. Ik denk dat enkel
Van den Broeck, Gilbert en Greipel zeker zijn van deelname. Normaal ben ik in de sprint de laatste man voor Greipel, dus hij zal wel willen dat ik meega. Dan moeten er nog een aantal klimmers mee voor Vandenbroeck. Je zit snel aan negen renners hoor. Ik rijd wel sowieso óf de Tour, óf de Vuelta. Hopelijk wordt het de Tour.”
Groene trui
Dat hij iets kan betekenen in de Tour heeft Roelandts vorig jaar al bewezen. Met vijf plaatsen in de top tien kan je spreken van een aardig debuut. Hoewel hij het liefst bergritten rijdt, scoorde hij vooral in de vlakke ritten. Hij miste zelfs op een haar na de groene trui doordat Cancellara besliste om niet te koersen. “Het heeft toch even geduurd
vooraleer ik me daar kon over zetten. Ik kwam slechts één punt tekort om het groen te mogen dragen, we zaten dan nog juist in België.” Of hij Cancellara dan wel kon feliciteren met diens overwinning in de E3-Prijs (waar Roelandts tweede werd)? “Ja ja, dat wel (lacht). Straffe kerel trouwens. Hij is mij voorbijgereden en heb hem pas teruggezien op het podium.”
Met die tweede plaats in Harelbeke haalde Roelandts een knap resultaat, maar ook in de andere klassiekers kwam hij aardig voor de dag. In Parijs-Roubaix werd hij als kopman veertiende, en dat na een zware val. “Het ging heel goed, maar na die val was het toch wat minder. Daar heb ik eigenlijk wel een kans gemist, er zat zeker meer in.” Dat Roelandts zwaar gevallen is, is trouwens nog altijd te zien. Op zijn been was een grote, geïnfecteerde wonde te zien, hoogstwaarschijnlijk te wijten aan een uitzonderlijk stoffige Parijs-Roubaix.
Belgisch kampioen
Hoewel de renner ook een degelijke tijdrijder en sprinter is, wil Roelandts zich toch vooral toeleggen op de klassiekers. “Dat is al van jongs af aan zo. Stilaan begint dat ook goed te lukken. Bij mij zal het ook niet van het ene jaar op het andere zover zijn, maar er wordt aan gewerkt.” In tegenstelling tot zijn eerste profjaar, heeft Roelandts de voorbije twee jaar niet vaak gewonnen. Toch heeft hij het gevoel dat hij een grote stap vooruit heeft gezet. “Het niveau van de koersen die ik rijd, ligt elk jaar hoger. Vorig jaar heb ik onder andere voor het eerst Parijs-Nice, de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en de Ronde van Frankrijk gereden. Dan is het natuurlijk ook moeilijker om te winnen.” Toch wil ook hij nog eens op het hoogste schavotje staan: “Natuurlijk wil ik nog eens winnen, maar ik voelde dit jaar ook in de klassiekers dat ik verder stond dan vorig jaar. Als het er eens van komt, zal het wel direct een serieuze overwinning zijn.” Bovendien is Roelandts nog maar vijfentwintig jaar, Gilbert is ook pas twee jaar geleden grote wedstrijden beginnen winnen. “Gilbert is drie jaar ouder dan ik, dus ik heb nog een jaar (lacht).”
Toch heeft Roelandts al een vette prijs binnengehaald die Gilbert nog niet gewonnen heeft: in zijn eerste jaar als prof won hij het Belgisch Kampioenschap in Knokke-Heist. “Er zijn veel mensen die mij vragen ‘is dat niet te vroeg geweest’,maar ik kan het maar gehad hebben. Er zijn veel renners die nooit nationaal kampioen worden. Kijk naar Philippe Gilbert, zo’n geweldige wielrenner, maar Belgisch kampioen is hij nog niet geweest.” Dat hij het BK won, was voor iedereen een grote verrassing, niet in het minst voor hemzelf. “Dat was eigenlijk het eerste jaar dat ik er echt goed voor kon gaan. Daarvoor was ik nog bezig met mijn studies Lichamelijke opvoeding, koersen was voor mij echt een hobby.”
Champs-Elysées
De combinatie van studeren met topsport lijkt niet zo evident, of toch? “Dat viel wel mee. Mijn studies kwamen op de eerste plaats, wielrennen was pure fun. Ik reed wel op een hoog niveau, maar tijdens de examens lag ik toch altijd zes à zeven weken stil. Ik kreeg wel al het vertrouwen van de ploeg en mocht in 2006 mijn profcontract tekenen voor 2008. Zo kon ik dus in 2007 nog alles op mijn studies zetten en heb ik dan ook mijn diploma behaald.” Heeft hij plannen om later iets te doen met zijn diploma? “Daar ben ik nog niet echt mee bezig hoor. Ik zou daar wel iets mee willen doen, maar wel pas nadat ik carrière gemaakt heb in het wielrennen. Maar dat is hopelijk nog een jaar of tien. Het is in elk geval goed dat ik iets achter de hand heb.”
Dat studeren belangrijker was dan wielrennen, tekent de familie Roelandts: nuchtere mensen die niet meedoen aan alle grootspraak in het wielrennen. Toch liet Roelandts zich ooit ontvallen dat hij op een dag op de Champs-Elysées kan winnen. “Ik heb dat zo niet gezegd. Ik was toen in mijn eerste Tour vierde op de Champs-Elysées en dan stelt een journalist de vraag of ik daar ooit kan winnen. Als je dan zegt ‘misschien wel’ staat er de volgende dag in de krant dat ik er ooit ga
winnen.” Ook voor Parijs-Roubaix zei hij dat hij zijn kans als kopman moest grijpen. Dat is toch jezelf heel wat druk opleggen? “Dat zijn nu eenmaal kansen die je moet grijpen en waar je gewoon voor moet gaan. Als je dan met je kop tegen de muur loopt, is het maar zo. Je kan niet meer dan je best doen. Ik ga er altijd 200 procent voor en dan zie ik wel waar ik uitkom.”
Foert
Een mooie instelling die zich ook uit in een aanvallende renner. “Ik zal me nooit afstellen op iemand anders, en zeker niet in de Vlaamse klassiekers. Dat zijn altijd parcours die er zich toe lenen om offensief te rijden. In het peloton rijden en afwachten, dat is niets voor mij. Ik val liever aan dan te volgen.” Het mag dan ook niet verbazen dat tijdrijden niet zijn favoriete bezigheid is. “Een vlakke tijdrit is nogal saai. Zolang het minder dan dertig kilometer is, valt het nog mee. Ik rijd niet voor een klassement, dus ik moet gelukkig niet à bloc rijden.”
Dat tijdrijden niet zijn grote liefde is, werd trouwens pijnlijk duidelijk tijdens zijn eerste Vuelta. “Het was de eerste keer dat ik een grote ronde reed. Op de voorlaatste dag stond er een tijdrit op het programma. Ik zat was doodop en had er geen zin meer in. Toen iedereen ’s morgens ging losrijden, zei ik ‘foert’. Voor de tijdrit had ik ook maar vijf minuten opgewarmd. Dat doe ik dus echt nooit meer! Ik zat volledig geblokkeerd, had echt slechte benen. Bij een tijdrit moet je toch altijd goed doorrijden om binnen tijd aan te komen. Sindsdien ga ik altijd rijden voor een tijdrit. Dat was eigenlijk wel een goeie les.” Is zo’n rustdag tijdens een grote ronde dan eigenlijk wel een goed idee? “Een rustdag is altijd een moeilijke dag. Je bent tien dagen aan het rijden en dan zit daar een rustdag tussen. Veel renners gaan dan ook drie à vier uur rijden, om in dat ritme te blijven. Anders heb je de dag nadien slechte benen.”
Amuseren
Roelandts probeert zich vooral zoveel mogelijk te amuseren tijdens wedstrijden. Het mag dan ook niet verbazen dat hij tijdens Vlaanderens Mooiste even op zijn achterwiel de Kapelmuur opreed. “Het was maar een klein wheelyke hoor (lacht). Ik reed tot aan de Muur op kop voor Philippe en zette mij dan opzij. Ik reed echt heel traag omhoog, het was mooi weer en er stond superveel volk langs de kant. Toen ik op dat steil stuk kwam, was iedereen zo hard aan het roepen. Toen dacht ik ‘ik ga eens even een wheely trekken’. Zo kon ik de supporters ook iets gunnen.”
© 2011 – Extrasport – Valerie Van Mol
Dit artikel verscheen eerder op ExtraSport.be en kadert in een samenwerking tussen StampMedia en ExtraSport.