Naar aanleiding van de aankondiging dat de leeftijd voor GAS-boetes zal verlaagd worden van 16 naar 14 jaar is er heel wat commotie ontstaan. En terecht! Reeds in 2010 klaagde de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen deze GAS-praktijken aan bij het Comité voor de Rechten van het Kind. We zijn verheugd dat vandaag velen met ons aan de alarmbel trekken.

Waarom zijn wij zo fel gekant tegen het inzetten van GAS-boetes voor minderjarigen?

De  Kinderrechtencoalitie stelt vast dat de toepassing van GAS op minderjarigen kadert in een groeiende maatschappelijke intolerantie ten aanzien van kinderen en jongeren, een toenemende securisering van de samenleving en een focus op bet bestrijden van overlast op korte termijn. Een individuele aanpak van overlastveroorzakers wordt in de huidige praktijken verkozen boven het onderzoeken en aanpakken van de oorzaken die aan de basis van het gedrag van een groep liggen, zoals maatschappelijke achterstand, gebrek aan vrijetijdsbesteding en openbare ruimte, etc. Ook van participatie is weinig sprake: jongeren worden zelden betrokken bij de definitie van het probleem, laat staan van de mogelijke oplossingen. Men vertrekt fundamenteel vanuit een visie dat iedere jongere een mogelijk probleem vormt.

Wanneer de NGO’s voorbij deze maatschappelijke ontwikkelingen kijken naar de concrete toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen, zijn zij verontrust over verschillende zaken.

Ten eerste stelt het gebrek aan rechtsgelijkheid en rechtszekerheid een groot probleem. Dit is deels te wijten aan het onduidelijke kader van de GAS: de term overlast wordt niet goed omschreven en wordt bijgevolg ‘creatief’ ingevuld. Er is echter ook geen duidelijke procedure voor de voor minderjarige verplichte bemiddeling binnen de GAS, noch voor het verhoor van minderjarigen. Het is bovendien zo dat na een ‘geslaagde’ bemiddeling en bij uitvoering van de alternatieve straf, de ambtenaar verantwoordelijk voor de administratieve sancties (die zelf niet aanwezig is bij de bemiddeling) toch nog een geldboete kan opleggen. Ook problematisch is volgens de NGO’s de ongelijke behandeling afhankelijk van de gemeente waarin een overtreding wordt gepleegd. Tot slot willen de NGO’s wijzen op de ongelijke behandeling van minderjarigen tegenover meerderjarigen, aangezien bij een overtreding bestraft met een GAS niet op het strafblad komt bij meerderjarigen, maar wel aan het parket wordt gemeld bij minderjarigen. Het is tot slot niet duidelijk wie de gemeentebesturen ter verantwoording kan roepen bij inbreuken tegen de Rechten van het Kind.

Daarnaast roept ook de verplichte bemiddeling grote vragen op. Zoals al gesteld is er geen duidelijke procedure voor deze bemiddeling, die op die manier erg afhankelijk is van de persoon die als bemiddelaar optreedt. Officieel dient deze bemiddeling om het herstel van de berokkende schade mogelijk te maken, maar in de praktijk gaat het vaak om overtredingen (nachtlawaai, spuwen op de openbare weg, etc.) waarbij geen schade aanwezig is. De NGO’s betwijfelen in die gevallen sterk het nut van een bemiddelingsprocedure en van alternatieve straffen zoals een dag meegaan met de reinigingsdiensten van de gemeente of stad. Wanneer het systeem bovendien toelaat dat ook na een geslaagde bemiddeling nog een geldboete wordt opgelegd, lijkt de bemiddeling weinig zekerheid te bieden aan de partijen die rond de tafel zitten.

Ten derde merken de NGO’s op dat er op het niveau van de gemeente of stad gevaar voor belangenvermenging is: gemeenten beslissen namelijk eerst welke gedragingen ze strafbaar stellen en daarna welke sancties ze opleggen. De stad treedt zo op onder verschillende hoedanigheden: vaststeller, bemiddelaar, benadeelde, bepaler van de straf. De categorieën personen die overlast mogen vaststellen dijt ook uit, wat het voor burgers moeilijker maakt te onderscheiden wie als vaststeller kan optreden. Volgens de NGO’s zijn deze zaken onaanvaardbaar in een rechtstaat.

Wanneer een bemiddeling niet slaagt, of wanneer een de ambtenaar administratieve sanctie dit bovenop een alternatieve straf nodig acht, kunnen minderjarigen een geldboete van maximum 175 euro krijgen. De NGO’s betwijfelen het nut van geldboetes voor minderjarigen, aangezien deze boetes vermoedelijk niet zelden door de ouders worden betaald.

De NGO’s zijn van mening dat de gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen ook in het algemeen weinig nut bewijzen, aangezien de procedure een disproportionele administratieve inzet vraagt en bij ernstige feiten (met schade en dus met burgerlijke partij) sowieso via het parket en de jeugdrechtbank wordt gewerkt. Daar gebeurt de herstelbemiddeling door specifiek opgeleide mensen, wat bij een bemiddeling in het kader van de GAS niet gegarandeerd is.

Tot slot zijn de NGO’s uiteraard verontrust over het pleidooi om de leeftijdsgrens nog verder te verlagen, een pleidooi dat in disproportie is met de realiteit van overlast en overtredingen door minderjarigen.

Indien het beleid volhardt in de toepassing van GAS op minderjarigen, zien de NGO’s twee belangrijke noden. Enerzijds is er nood aan een duidelijk kader dat wordt nageleefd. Bij de ontwikkeling van zo’n kader moet voldoende aandacht besteed worden aan een eenduidige omschrijving van de term ‘overlast’ en is het absoluut noodzakelijk dat ook jongeren zelf betrokken worden. Anderzijds dient men op het niveau van de gemeenten de rechtsongelijkheid weg te werken, door bijvoorbeeld in het veiligheidsplan van de gemeente te expliciteren wat zal worden beboet en wat niet.

Deze dubbele aanpak wordt echter bemoeilijkt door een verdeeldheid in de bevoegdheden: de federale minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd voor het wettelijk kader, maar kan de burgemeesters niet tot de orde roepen. De Vlaamse minister van binnenlandse aangelegenheden en de provinciegouverneurs kunnen dit laatste wel, maar kunnen dan weer niet aan het kader sleutelen.

Wij pleiten voor het investeren in publieke familiariteit. Wanneer men wordt aangesproken op storend gedrag door iemand waar men ook positieve ervaringen mee kan delen, heeft dat een heel andere impact dan wanneer men wordt beboet door een ambtenaar. Jeugdopbouwwerk, straathoekwerkers, jeugd-en buurtwerking…kunnen het aanwezige (vrijwilligers) potentieel in de buurt stimuleren en begeleiden, vormingen geven, bruggen bouwen tussen buurtbewoners en jongeren, werken aan positieve contacten en ervaringen, enz.

De Kinderrechtencoalitie vraagt dat de overheid de Slotaanbevelingen van het Comité voor de Rechten van het Kind van 11 juni 2010 naleeft en de verenigbaarheid van administratieve sancties met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) evalueert.

Jef Geboers, coördinator Kinderrechtencoalitie Vlaanderen
Deze bijdrage vertegenwoordigt de persoonlijke mening van de auteur die niet noodzakelijk samenvalt met de mening van de redactie.