25 jaar na de oorlog met buurland Servië leven de Kosovaren nog altijd op de rand van een nieuwe oorlog. Reporter Alexandro Yaramis trok samen met Redon Berisha, een in Kosovo geboren Oost-Vlaming, naar het getormenteerde Oost-Europese land. Hij sprak er met Ramush Haradinaj, het voormalig Kosovaars guerrillalid en ex-premier. “We zijn een onafhankelijke staat, we zijn vrij, maar dat wil niet zeggen dat we leven zonder spanningen.”

Nog geen twee jaar geleden leerde ik Redon kennen bij een vriend thuis in Woesten, een dorpje bij Ieper in het diepe West-Vlaanderen, waar ook ik vandaan kom. We keken toen met een groepje vrienden naar mijn documentaire ‘Atra’, die voornamelijk over mijn Assyrische roots ging. Een van die vrienden was Redon Berisha, een jonge kerel uit Geraardsbergen.

Het klikte al snel tussen ons, ook al wisten we niets van elkaar af. “Ik kom uit Kosovo, maar ben Albanees”, vertelde hij me trots. Ik herkende mezelf in hem. Mijn ouders zijn Assyriërs, maar komen uit Turkije. “In Kosovo hebben we tussen 1998 tot 1999 een verschrikkelijke oorlog meegemaakt met onze Servische buren”, zei hij me toen.

Redon en ik ontwikkelden een mooie vriendschap. De verhalen die hij me had verteld over Kosovo, en hoe het oorlogsverleden daar de levens van de mensen blijft beïnvloeden, hadden me sterk aangegrepen. Toen de oorlog in Oekraïne uitbrak, bedacht ik me: die oorlog, aan de rand van Europa, is schrikwekkend. Maar 25 jaar geleden was er ook een oorlog op Europees grondgebied, die het leven aan zoveel mensen heeft gekost. Wat doet dat met de mensen vandaag? En hoe leeft het oorlogsverleden verder in hun hoofden?

Ik besloot om naar Kosovo te gaan, samen met Redon, om te ontdekken hoe dat verleden de geesten van de mensen heeft gevormd.

Een bord vol worstjes

Op 29 april neem ik het vliegtuig naar Pristina, de hoofdstad van Kosovo. Ik heb er afgesproken met Redon, die al enkele dagen voor mij is gearriveerd en bij zijn familie verblijft.  We ontmoeten elkaar op de Adem Jashari luchthaven - vernoemd naar de Kosovaarse vrijheidsheld. Nog even onze koffers ophalen en dan rijden we richting Pejë, een stadje in het noordwesten van Kosovo, en onze verblijfplaats voor de komende zes dagen. Pejë ligt op nog geen twee uur rijden van de luchthaven. Buiten is het al donker, dus mijn eerste kennismaking met Kosovo is minimaal. Onderweg stoppen we even in een supermarkt waar we samen met Redons familie eten. “Probeer eens Cevapi, dat is typisch Kosovaars”, zegt iemand. Een foto op de menukaart toont een bord vol worstjes.

Na de maaltijd rijden we naar het appartement van Redons familie. Bij aankomst verschijnt er een grote grijns op zijn gezicht. “Wat heb ik het hier gemist. Hier voel ik mij echt thuis”, zegt hij. “Dit wordt je huis voor de volgende dagen. Doe maar alsof je thuis bent”, benadrukken Redons ouders.

De volgende ochtend moeten we al vroeg uit de veren: Redon wil me voorstellen aan zijn hele familie om samen het Suikerfeest, het einde van de ramadan, te vieren. We vertrekken naar Baran, een naburig dorpje. Het prachtige uitzicht op de Rozajeberg doet me even wegdromen. Je zou haast vergeten dat er  zich hier nog niet zo lang geleden een verschrikkelijke oorlog heeft afgespeeld.

“Het is zó lang geleden dat we nog eens met de hele familie samengekomen zijn”, zegt hij, en haalt me uit mijn dagdroom. “We zijn intussen verspreid over de hele wereld: er wonen mensen in Amerika, Zweden, Duitsland, België en hier in Kosovo. Oorspronkelijk komen we allemaal uit Baran, maar door de oorlog zijn we uitgezwermd.”

Pejë, een stadje in het noordwesten van Kosovo, en onze verblijfplaats voor de komende zes dagen

Het communistisch staatsapparaat

Intussen is Rusland, een bondgenoot van Servië, al twee maanden geleden Oekraïne binnengevallen. Dat heeft invloed op de regio: in Kosovo vreest men voor destabiliseringspogingen. Dat gevoel wordt versterkt door de brief van de Kosovaarse president Vjosa Osmani. Daarin vraagt ze de Amerikaanse president Joe Biden om hulp om NAVO-lid te worden. Ook de Kosovaarse premier Albin Kurti dringt er op aan om de aansluitingsprocedure bij de Europese Unie en de NAVO te versnellen.

Tussen 1943 en 1992 was Joegoslavië een socialistische staat op de Balkan in Zuidoost-Europa. Het ontstond in 1918 - na het einde van de Eerste Wereldoorlog - uit delen van Oostenrijk-Hongarije die zich verenigden met Servië en Montenegro en het Koninkrijk Joegoslavië. In 1940 vielen Duitsland, Italië, Hongarije en Bulgarije het koninkrijk aan. Onder leiding van Josip Broz, beter bekend als maarschalk Tito, vochten de partizanen tegen de bezetters. Zijn doel was om de bezetters te verdrijven, maar hij had ook nog een tweede, belangrijker plan: het installeren van een communistisch staatsapparaat. De partizanen werden gesteund door de geallieerden, de VS, het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie. In 1946 riepen de communisten uiteindelijk de verkiezingsoverwinning uit: de Federale Volksrepubliek Joegoslavië was geboren. Aan het hoofd van de nieuwe natie kwam Ivan Ribar, maar de werkelijke macht lag bij maarschalk Tito, die uiteindelijk in 1953 staatshoofd werd.

Josip Broz of Maarschalk Tito

Joegoslavische oorlogen

Tito gaf het communisme in zijn land een eigen gezicht door de Russische expansiedrang naar het Westen tegen te houden en zijn land los te weken van het Oostblok. Zijn regime was dictatoriaal en zijn politieke tegenstanders werden vakkundig de mond gesnoerd. Na zijn dood in mei 1980 zorgden ideologische en vooral etnische spanningen in Joegoslavië tot gewelddadige confrontaties. In 1986, toen het nationalisme in Servië zijn hoogtepunt bereikte, zorgde dat ervoor dat de oude binnenlandse republieken steeds verder uit elkaar dreven. De eeuwenoude tegenstellingen tussen Serviërs, Albanezen, Kroaten en Bosniërs leidden in 1991 tot de Joegoslavische oorlogen en uiteindelijk tot het uiteenvallen van de multi-etnische Joegoslavische statenbond in 2001.

Kosovo radicaliseert

De zwaarste gevechten braken uit in de deelrepubliek Bosnië-Herzegovina: daar probeerden de Serviërs het gebied als Joegoslavië bijeen te houden. Tijdens de oorlogen maakten meerdere partijen zich schuldig aan etnische zuiveringen. Uiteindelijk werd Joegoslavië verdeeld onder internationale arbitrage.

In 1991 roept Slovenië de onafhankelijkheid uit en krijgt daar de internationale erkenning voor. Dezelfde dag roept ook Kroatië de onafhankelijkheid uit, maar daar zou het nog tot 1995 duren voor het ook effectief zo was.

Daarna wilden ook de andere deelstaten Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië, Montenegro en Kosovo onafhankelijk worden. Slobodan Milosevic, de voormalige socialistische president van Servië, pookte het nationalisme in Kosovo, toen nog een zuidelijke provincie van Servië, op, maar botste daarbij op Albanees verzet.

Kosovo was grotendeels bewoond door Albanezen en zij zagen Kosovo niet als deel van Servië. Het gevolg was dat een deel van hen radicaliseerde en het UCK oprichtte: een bevrijdingsleger dat aanslagen pleegde op Servische militaire doelen.

Maar Belgrado antwoordde meteen en zeer meedogenloos: naast een groot militair offensief om de UCK de kop in te drukken moet ook de Albanese burgerbevolking het ontgelden. Aanvankelijk werd de UCK nog door de NAVO als terroristische organisatie gecategoriseerd, maar als snel ziet de internationale gemeenschap dat Milosevic steeds harder optreedt en niet zwicht onder diplomatieke druk. Daarop volgt een groot luchtoffensief van de NAVO, dat er uiteindelijk voor zorgt dat het Servisch leger zich terugtrekt uit Kosovo en dat de UCK de wapens moest neerleggen. Uiteindelijk werd Kosovo pas in 2008 onafhankelijk. Veel ex-UCK-leden verwierven politieke ambten en zijn tot op vandaag nationale helden.

Gerechten van thuis

Terug naar Baran, naar het dorp van Redons ouders. Het Suikerfeest, normaal gezien het hoogtepunt van de ramadan, verloopt bij de Barisha’s sinds twee jaar niet meer zoals vroeger. Redons neef  werd twee jaar geleden namelijk vermoord in Chicago. En de pandemie heeft het er niet beter op gemaakt om te reizen. Vanuit het huis wordt er iets in het Albanees geroepen. “Binnen enkele minuten kunnen we eten. Kom, we zullen onze handen wassen en aan tafel zitten”, zegt Redon.

Aan tafel herken ik heel wat gerechten van thuis. Dat is niet zo’n verrassing: de Ottomanen - mijn voorouders - hebben ook hier hun culinaire stempel achtergelaten. Het eten is heerlijk: verse groenten uit de tuin, vlees van uit het dorp. “Eet nog”, gebiedt iemand me met luide stem. Maar dat lukt me niet meer. De hele familie kijkt me aan. Ik besef dat ik het onderwerp van gesprek ben. Kosovo is niet zo’n toeristisch land en niet-Albanezen zijn hier schaars.

“Ramush Haradinaj komt morgen in het nabijgelegen dorp Çallopek een monument voor de Albanese martelaren inhuldigen”, zegt Fahri, de vader van Redon. Hij weet waarom ik hier ben. “Zou je hem willen interviewen? Ik ken mensen in zijn entourage.” Enkele uren later stuur ik mijn perskaart, identiteitskaart en vragen door. Of het effectief tot een interview zal komen, is nog niet zeker.

Misdaden tegen de mensheid

De 54-jarige Ramush Haradinaj was commandant van de guerrillabeweging UCK, die tijdens de Kosovaarse oorlog vocht voor Kosovaarse onafhankelijkheid. Hij was de bevelhebber voor West-Kosovo, een gebied dat zo goed als de helft van Kosovo omvat, met onder andere de steden Pejë, Gjakova en Prizren.

Na de tussenkomst van de NAVO schoof hij de wapens aan de kant en stichtte Haradinaj de partij Alliantie voor de Toekomst van Kosovo. Hij behaalde een meerderheid van de stemmen en mocht zo eind 2004 aantreden als premier van Kosovo. Drie maanden later trad Haradinaj af omwille van z’n eerste proces in het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. Hij werd beschuldigd van oorlogsmisdaden en andere misdaden tegen de mensheid tegen etnische Serviërs, collaborerende Kosovaarse Albanezen en Roma. Door gebrek aan bewijs werd hij in 2008 vrijgesproken. Vandaag zetelt hij in het parlement en is hij nog steeds voorzitter van de partij Alliantie voor de Toekomst van Kosovo.  

“Ik beloof je niets”, benadrukt Fahri. Maar in mijn hoofd speelt het interview zich al af. Ook de andere familieleden van Redon vinden het spannend dat ik misschien hun held zal mogen interviewen. Ik heb veel vragen voor Ramush Haradinaj, vooral omdat hij voor de Kosovaren een held is. Bizar, vind ik. Mijn opzoekwerk toont aan dat er ook een wrede kant aan hem is.

Het symbool van onafhankelijkheid

De volgende ochtend vertrekken we al vroeg naar Çallopek. Op het centrale plein draait een lokale dj traditionele muziek, jong en oud wacht geduldig op de komst van Haradinaj. Het heeft veel weg van een dorpsfeest. Er staan een vijftigtal stoelen. Zelfs de dorpsimam is aanwezig.

Wanneer er een SUV komt aangereden, staken de mannen hun gesprekken en gaan ze naast elkaar staan. ‘Hij is er! Zorg dat je klaarstaat.’ Haradinaj groet zijn publiek met een stevige handdruk en neemt plaats op de eerste rij, naast de imam van het dorp. De bezoekers zijn nieuwsgierig, maar weinig mensen hebben hem ooit al in het echt gezien. De burgemeester neemt het woord. De vader van Redon fluistert enkele vertalingen in mijn oor, zodat ik toch kan begrijpen wat er wordt gezegd. Enkele minuten later neemt Ramush Haradinaj zelf het woord. En net zoals overal in Kosovo wapperen ook hier de UCK-vlag en de vlag van Albanië naast elkaar. Op de voorgrond staat het te onthullen monument onder een rood doek.

Die UCK-vlag kom je in Kosovo vaker tegen dan de Kosovaarse vlag. Samen met de oudste inwoner van het dorp en enkele andere inwoners onthult Haradinaj het oorlogsmonument. Voor de Kosovaren is Haradinaj het symbool van de onafhankelijkheid van Kosovo.

Bloedvergieten moet stoppen

“Je mag hem interviewen, maar hij heeft niet veel tijd”, zegt een vertrouweling van Ramush me. Ik roep mijn vertaler erbij en zet mijn camera klaar voor opnames. Vous parlez français?", vraagt een glunderende  Haradinaj me. “Parce que moi je parle aussi français.” Ondertussen heeft er zich een groep oudere mannen rondom Haradinaj en mij gevormd. Ze mompelen wat onder elkaar. “Vandaag zijn we hier om hulde te brengen aan de slachtoffers van de oorlog. Dat doen we overal in het land”, zegt Haradinaj.

Ik vraag hem naar de invloed van de NAVO op het gewapend conflict met Servië in de jaren 90.  “Zoals je wellicht weet, hielpen de Amerikanen en ook andere NAVO-staten om Milosovic een halt toe te roepen”, antwoordt Haradinaj. “Het bloedvergieten moest stoppen. Ik hoop dat ze dat ook zullen doen in Oekraïne. Wat we daar zien, is heel herkenbaar voor onze mensen.”

De brand hier is geblust maar volledig gedoofd is het nooit. Dat voel je overal. Na iets meer dan twintig jaar ligt het onderwerp nog steeds gevoelig. De buitenlandse steun voor Kosovo was groot en dat is ze nog steeds. Verschillende landen stuurden blauwhelmen naar Kosovo.

Het leger is belangrijk

De kans dat je hier militaire wagens tegenkomt terwijl je het land doorkruist is groot. Vaak zijn het KFOR, een door NAVO geleide internationale vredesmacht die de vrede en veiligheid bewaakt in Kosovo. De Belgische blauwhelmen verlieten het land in 2010. Kosovo heeft sinds 2019 een eigen leger. “We zijn een onafhankelijke staat, we zijn vrij, maar dat wil niet zeggen dat we leven zonder spanningen”, zegt Haradinaj. “Een leger is belangrijk. Ons leger is heel jong, en is getraind door de NAVO. Op termijn willen we ook deelnemen aan buitenlandse vredesmissies.”

Kosovo vraagt al enkele jaren om lid te worden van de NAVO, maar stuit voortdurend op een njet. De bestaande dertig lidstaten moeten daarvoor het protocol over de toetreding ondertekenen en bekrachtigen in hun eigen parlement. In afwachting daarvan wordt de kandidaat-lidstaat al gedeeltelijk in het bondgenootschap geïntegreerd. In het geval van Kosovo is dat nog niet voor morgen. Een paar NAVO-lidstaten erkennen Kosovo namelijk niet als onafhankelijke staat. In sommige gevallen is men bang om precedenten te scheppen. In Spanje zit de schrik er bij de regering goed in dat de roep naar een onafhankelijk Baskenland of Catalonië daardoor nog groter zou worden. “We hebben gevochten voor onze vrijheid”, zegt Haradinaj. “Dat hebben de rechters in Den Haag ook gezien. Dat is de waarheid over mij en mijn land. Mijn volk vrij zien betekent veel voor me. Dat is een grote mijlpaal.”

De slachtpartij van Mejë

In West-Europa heerst de perceptie dat de Kosovo-oorlog een religieus geïnspireerd conflict van christenen tegen moslims was. Haradinaj ontkent dat met klem. “Dat is totaal niet zo. Wij etnische Albanezen zijn gemixt. Kijk maar naar de slachtoffers die de Serviërs hebben gemaakt. Vaak zaten daar ook christenen tussen.” Later ontdek ik het zelf op de begraafplaats van Mejë, in Gjakova (West-Kosovo), waar de grootste slachtpartij van de Kosovo-oorlog zich afspeelde.  Op 27 april 1999 werden daar 372 Albanese Kosovaren afgeslacht in een veld als vergeldingsactie voor de moord op zes Servische politieagenten.

Om  te begrijpen wat er zich daar afspeelde rijden we naar Moglik, in Gjakova (West-Kosovo). Daar woont Redons tante, Safetë Zyberi. Zij maakte de Kosovo-oorlog van de 1998-1999 van dichtbij mee. Onderweg valt me meteen iets op. Iets dat ik ook al zag toen ik in het zuidoosten van Turkije was. Een conflict is zichtbaar door de plaatsnaambordjes: sommige dorpen staan zowel in het Albanees als het Servisch aangeduid, andere staan alleen in het Albanees. We rijden het dorpje Molliq binnen. Ik zie een muur met twee gigantische vlaggen, de Albanese en de Amerikaanse. We rijden een smal straatje in en parkeren bij een huis met een metalen deur.

Diepe wonden

Tante Safetë is niet op de hoogte van ons bezoek. De voordeur staat op een kier. Redon stapt als eerste de tuin in. Hij roept zijn tante en een paar seconden later komt een kleine vrouw naar buiten. Ze  pakt Redon onhandig vast. Hij moet door z’n knieën zakken om haar stevige knuffel te beantwoorden. Even later zitten we in de woonkamer. Safetë brengt nog snel gebak en drankjes voor het interview begint, maar die blijven  onaangeraakt  tot op het einde. Ondanks dat de getuigenis via een tussenweg bij mij belandt, hang ik aan haar lippen. “Ik heb veel meegemaakt”, begint Safetë. “De Serviërs hebben mijn man vermoord.” Ik kijk naar Redon en wacht geduldig op vertalingen. Maar die laat even op zich wachten. Hij heeft het er moeilijk mee. Kort daarna volgen tranen bij Redon en zijn tante. Ze hebben allebei de oorlog meegemaakt. Redon is enkele jaren voor de oorlog geboren in Kosovo en kon nog samen met zijn ouders vluchten. Zelfs na meer dan twintig jaar zijn de diepe wonden niet geheeld.

De Albanese en de Amerikaanse vlag naast elkaar

Koelbloedige executies

“Wat er gebeurde in de Oekraïense stad Boetsja, deed me denken aan de slachtpartij in Mejë”, zegt Safetë. In Boetsja, een voorstad van Kiev werd eerder dit jaar duidelijk welk bloedbad het Russische leger hadden aangericht. Honderden Oekraïense burgers werden in koelen bloede geëxecuteerd. De VN sprak zelfs van oorlogsmisdaden.

Het tekent de hele gruwel van de oorlog. Op 27 april 1999 begonnen de bombardementen hier in de regio. “We trokken van Molliq naar Mejë, vlakbij de Albanese grens”, gaat Safetë verder. “Daar werden we opgehouden. Agressief haalden ze mijn man van de aanhangwagen die vasthing aan een tractor. Zo werden de gezinnen uit de dorpen verzameld. Ik had nooit gedacht dat ik hem nooit meer zou terugzien. Ze hebben vooral de mannen, maar ook jongens in een veld verderop koelbloedig geëxcuteerd. Ik kwam er pas drie maanden later achter. Samen met mijn vier kinderen zat ik zeker een maand in Albanië. Toen ik terugkwam naar Kosovo ging ik samen met andere familieleden op zoek naar mijn man. Het duurde twee maanden we hem vonden. Ik herkende zijn jas, er hing bloed aan. Vanaf die dag stortte mijn leven volledig in. Ik bleef achter met mijn kinderen. De oorlog was misschien over, maar we hadden geld, noch eten. Gelukkig hielpen de blauwhelmen ons. Ze deelden eten en drinken uit."

“Hopelijk zien die Servische soldaten nooit meer een dag licht!” Ik vraag haar naar het belangrijke luchtoffensief van de NAVO in 1999 en waarom er hier in de straat een gigantische Amerikaanse vlag hangt naast de Albanese vlag. “Dankzij de VS staan we nu waar we staan,” zegt ze. “Ik zou het goed vinden als we lid zouden worden van de NAVO. Want zonder hen, zonder de Amerikanen, was er wellicht geen enkele etnische Albanees meer in Kosovo. En dan hadden we dit gesprek zelfs niet gehad. Ik vind het ergens erg dat ik niet ben gevlucht naar Europa. Kosovo is nog maar ‘net’ uit een oorlog en dat voel je nog. Mijn familie in Europa heeft het veel beter. Wij zien nog altijd af. Onze economie is nog niet op punt en de spanningen blijven. Maar de angst is er niet meer. Alhoewel, met de Serviërs weet je nooit.”


Dit artikel werd gepubliceerd door De Wereld Morgen op 02/06/2023.

vorige volgende