Als antropoloog heeft het openbaar vervoer me altijd al gefascineerd. Auto’s hullen ons in stalen karkassen die de fragiele, menselijke fysiek aan het oog van alle andere weggebruikers onttrekken. Mensen in wagens zijn dan ook geen mensen, het zijn bestuurders. Geheel de baas over het stuur van hun blikken ros met de eeuwige focus op het asfalt gericht.
Bussen, treinen en trams daarentegen vervoeren geen bestuurders. Zij vervoeren passagiers. Het zijn rijdende kooien van im- of expliciete sociale interactie.
Zelfs met de koptelefoon stevig op het hoofd geklemd zijn we allen korreltjes in elkaars vluchtige sociale weefsels.
Een interessant gedachte-experiment is dat we potentieel afhankelijk zijn van de ander.
Stel dat om een onverklaarbare reden de tram vastrijdt in een tunnel en de deuren door een technisch misverstand voor enkele dagen blokkeren. Stel dat door de diepte en dikte van de tunnel elk radiocontact onmogelijk is.
Kortom, stel dat potentiële afhankelijkheid wordt omgezet in actuele afhankelijkheid.
Wie zou de leiding nemen in het tramstel?
De man met de bos bloemen die op weg was naar zijn hoogzwangere vrouw en die enkele minuten geleden nog al neuriënd door het raam aan het staren was?
De vrouw die luid telefonerend de hele tram van haar conversatie deed meegenieten?
Wie zou dokter van dienst zijn mocht iemand flauwvallen?
Wie houdt het hoofd koel en wie panikeert?
Wie mengt zich in de debatten en wie houdt zich afzijdig?
De tram als mini-maatschappij. Steeds fluctuerend bij het in- en uitstappen van nieuwe en oude passagiers.
Wie weet stapt er bij de volgende halte wel een chirurg op het stel.
Of een vooraanstaand politicus.
Een natuurlijke leider.
Een specialist in treinmotoren.
Een striptekenaar of een veelschrijver.
Een archivaris met een stoffige jas.
Een café-eigenaar zonder bier.
Een internetpiraat met een stevige mening.
Een Antwerp-supporter in euforie.
Een feministe met een doel.
En een antropoloog die het geheel gadeslaat tot hij er op de volgende halte weer afgaat.
Jef Cauwenberghs