Als je met je oor op het spoor luistert hoor je hem voor
iemand anders die kijkt in de verte rechtdoor.
Ver in de mist, niet te missen met je hand omhoog.
Nog een oog en blik en je zit. Droog.
Tram 10 tegen iets meer per uur, geurend zuur,
Zweet en deo gratis maar ticketjes o zo duur.
Muur van glas. Helder zichtbaar worden rondgereden.
Door de stad, netjes voorbij ons verleden.
Daar gaan we met de hand rond de paal en belletjes op tijd.
Afstappen van gedachte en halt houden.
Waar we, toen het nog beter was, zonder spijt
In alle zachtheid zouden:
Kussen
Mooi zoals ze daar nu zit.
Tergend trage rit.
Waar stopt het?
En klopt het?
Dat ik zie dat ze ook denkt aan mij.
Zoals ik met haar. Vogel vrij.
Langzamerhand komen we maar niet te snel.
Tussen wegen, werken, kommer en kwel.
Weldra neem ik afscheid zonder dat ze het merken.
Medereizigers. Medeleven. Medewerkers.
Ik laat iedereen zitten. Ze willen het zelf.
Ook al dragen ze oortjes die trommelvliezen doen trillen.
Kinderen gillen, kijken, onschuldig,
Ouders zoekend naar zak en doeken geduldig.
Wat een rit, wat een weg, afgelegd.
Ik hou het voor bekeken dat kijken in kijkers van een kind.
En dan plots, op perron D:
Mensen worden aangetrokken, iemand ligt op de grond.
Ik verzamel moed en masseer het hart,
Zij komt terug uit zwart.
Ambulance.
De stad raast verder naast herders en schapen.
Ik heb vandaag geholpen
en kan nog niet slapen.
Scale