© Annie Boedt

Op een regenachtige dag en nog vroeg in de morgen ontmoet ik Maud Vanhauwaert (34) in het Grand Café van De Singel, het gebouw waar ook het Conservatorium in gevestigd is, een plek waarmee Maud een uitgesproken band heeft. Slurpend van haar koffie vertelt de negende Antwerpse stadsdichter waarom net die plaats zo speciaal voor haar is. “Ik had nood aan een artistieke uitlaatklep, en het Conservatorium bood me die mogelijkheid.”

Maud, afkomstig uit Veurne, begon haar studies in Leuven, waar ze twee jaar Germaanse talen studeerde, een richting die nu te vergelijken is met taal- en letterkunde. Aan de universiteit moest ze zodanig veel lezen en kennis opslorpen, dat er geen tijd meer overbleef voor creativiteit.

© Annie Boedt

“Na mijn kandidaturen in Leuven voelde ik dat ik een uitweg nodig had om mij artistiek uit te drukken. Toen ben ik audities gaan doen in verschillende theaterscholen in Vlaanderen en Nederland. Soms tuimelde ik wel in een tweede ronde, maar uiteindelijk was het overal njet. Je voelt je erg miskend als je steeds de deur gewezen krijgt. Ik zie me nog terugkomen op mijn studentenkot in Leuven, waar ik uit frustratie mijn hoofd tegen de muur bonkte. Het was alsof er een soort energiebol uit mij wilde die er simpelweg niet uit kon.”

De eeuwige student

Uiteindelijk besloot Maud auditie te doen voor de opleiding Woordkunst aan het Conservatorium van Antwerpen, waar ze ook mocht beginnen. “In het eerste jaar probeerde ik de opleiding te combineren met de vakken van Germaanse. Ik zat toen ook nog op kot in Leuven en pendelde iedere dag. In het begin was dat gewoon niet te doen. De afstand is één reden, maar hier in het Conservatorium verwachten ze ook een totaal engagement. Ook zijn de groepen hier heel erg klein; dat is een heel andere manier van lesgeven. Lessen brossen was géén optie.”

Het daaropvolgende jaar verhuisde Maud naar de koekenstad en werkte ze de universitaire vakken verder af aan de Universiteit van Antwerpen. “Leuven en Antwerpen hebben twee compleet verschillende universiteiten met heel andere klemtonen. Hier was er veel meer aandacht voor vaardigheden, terwijl in Leuven de klemtoon vooral lag op het verwerven van kennis. Na het behalen van mijn bachelor, besloot ik om een master MPC (Meertalige Professionele Communicatie, red.) te volgen. Ik heb altijd de neiging om te gaan snuffelen aan iets wat ik niet ken en wat me ook een beetje angst inboezemt. Ik vond dat MPC een ver-van-mijn-bed-show was, en net dat prikkelde me.”

"Als je in Antwerpen woont en je bent met poëzie bezig, dan weet je dat de vraag om stadsdichter te worden kan komen"

Na dit alles besloot Maud om ook nog eens een lerarenopleiding te volgen. “Ik weet het, ik ben lang student geweest (lacht). Het was hard werken, maar omdat ik al vrij snel aan het optreden was, beleefde ik het anders. Ik heb nooit het verschil gevoeld tussen werk en vrije tijd, en dat is nog altijd het geval.”

Witruimte

Op 25 januari 2018 volgde Maud Vanhauwaert Maarten Inghels op als stadsdichter van Antwerpen. De komende twee jaren zal zij de stad verrassen met haar poëzie. De inhuldiging vond plaats in het Paleis op de Meir, een heel chique zaal met spiegels en gigantische kroonluchters.

“Heel pompeus, echt erover”, zoals Vanhauwaert het zelf verwoordt. “De zaal was gevuld met mensen die ik graag zag; dat was een heel mooi moment voor mij. Een beetje plechtstatig, maar ook heel warm. Het was net alsof ik trouwde. Met de poëzie, met Antwerpen of misschien vooral met mijn belofte om twee jaar lang poëzie te brengen in deze stad.”

Hoe reageerde je toen je voor het stadsdichterschap gevraagd werd?

“Als je in Antwerpen woont en je bent met poëzie bezig, dan weet je dat die vraag wel kan komen. Ik ben al jaren op zoek naar hoe ik poëzie naar een groter publiek toe kan brengen, dus in die zin verwonderde het me niet. Ik dacht zelfs eventjes: ‘Eindelijk, het heeft nog lang geduurd!’ (lacht) Anderzijds kwam de vraag wel op een gek moment; ik had net besloten om me een paar jaar iets meer terug te trekken om aan een boek te werken. Maar het ligt wel in mijn aard om heel snel mijn intuïtie te volgen. Dat boek schrijven komt later wel, ik heb meteen geantwoord dat ik de uitdaging wilde aangaan.”

Mauds eerste stadsgedicht werd ingeleid door een stoet mensen in witte pakken die paradeerden over de Meir. Ze hielden allemaal een wit plakkaat vast. Het bijpassende gedicht kreeg de toepasselijke titel Witruimte. “Ik zoek heel graag de verbinding op tussen poëzie en performance en ga vooral op zoek naar nieuwe vormen voor poëzie. Hoe kan je gedichten losweken van een blad papier? Voor mij is poëzie zoveel meer dan een stilleven op een blad papier.”

Alhoewel de reacties overwegend positief waren, begreep niet iedereen even goed waar Maud nu juist naar verwees met die ‘witruimte’. Een recensent van Knack reageerde eerder scherp en betwijfelde of Vanhauwaert wel geschikt was voor de taak van stadsdichter. “Ik zou blijkbaar ergens gezegd hebben dat ik geen politieke uitspraken ga doen”, legt Maud uit, “en de journalist vond het niet kunnen dat een stadsdichter in Antwerpen in een politiek jaar (in oktober zijn het verkiezingen, red.) zich niet politiek profileert.”

"Net als Louis Paul Boon wil ik een seismograaf zijn die de trillingen van de stad opvangt en daarop inspeelt"

“Voor mij was die eerste actie juist heel politiek getint. Mijn witruimte was gekaderd door een tekst waarin ik schreef ‘Zullen we de stralen van de A niet verzuren tot de schreeuwerige spetters van Van der Neffe’ (uit Kiekeboe, red.). Je zou kunnen stellen dat het heel politiek is om te zeggen dat er in Antwerpen veel, misschien wel te veel gezegd en geschreeuwd wordt. Daarnaast klopt het wel dat ik heb gezegd me niet expliciet met politiek te willen bezighouden. Voor mij heeft poëzie daar eigenlijk niets mee te maken, want poëzie wil geen mening formuleren. Ik ben een ambassadrice van de nuance. Net daarom zoek ik de witruimte op, want die is een luidruchtige manier van niets zeggen.”

Is die witruimte iets wat je wil doortrekken in je volgende stadsgedichten?

“Ik weet nog niet hoe ik het ga doen, maar ik vermoed dat dat beeld wel krachtig genoeg is om te blijven gebruiken. Ik dacht er bijvoorbeeld ook aan om die poppetjes, die mensen van kop tot teen in wit gehuld, af en toe te laten terugkeren. Zij zouden dan zwijgend op bankjes verspreid in de stad zitten, om een luisterend oor te bieden aan al wie dat nodig heeft.”

Als een soort moderne biechtvaders?

“Ja, zo zou je het kunnen zeggen! Maar wanneer je het woord ‘biecht’ gebruikt, impliceer je dat je iets moet opbiechten wat je hebt misdaan, terwijl het ook anders kan. Ik krijg bijvoorbeeld heel veel de kans om mijn verhaal te doen. Daarnaast neem ik die tijd ook zelf, door voorstellingen te maken. Als ik die mogelijkheid niet zou hebben, zou ik gek worden. Ik heb het gevoel dat veel mensen die kans niet krijgen.”

Contact met mensen is heel belangrijk voor Maud, want voor haar situeert de poëzie zich net in de frictie die ontstaat in de tussenruimte. “Ik vergelijk dat vaak met het volgende”, verduidelijkt de stadsdichter. “Als je twee houten blokjes hebt en je wrijft die tegen elkaar, dan kan er een vonk ontstaan. De poëzie ligt niet in die twee blokjes, maar in de vonk die tussen beide ontspruit. Dat is eigenlijk wat de dichter de hele tijd probeert te doen, een mooi beeld vinden om te beschrijven wat je bedoelt (lacht).”

Heb je voor de komende twee jaren een bepaald parcours voor ogen?

“Ik ben vooral van plan om projecten waarmee ik de voorbije jaren al bezig was, verder te zetten in het stadsdichterschap. Ik heb al een mapje aangelegd met een aantal ideeën, maar natuurlijk hangt veel ook nog af van wat er gebeurt. Ik wil me ten dienste stellen van de stad. Net als Louis Paul Boon wil ik een seismograaf zijn die de trillingen van de stad opvangt en daarop inspeelt.”

"Ik ben het resultaat van een cultuurgeschiedenis"

“Wanneer je als individuele maker werkt, heb je natuurlijk geen gezelschap of grote budgetten. Dat maakt het moeilijk om iets uit de grond te stampen. Nu heb ik het voordeel dat er veel mogelijk wordt, dat er allerlei deurtjes opengaan en dat ik met veel mensen kan samenwerken. Op die manier kan ik dingen realiseren die ik moeilijker op mijn eentje zou kunnen doen.”

Dat samenwerken is iets wat in de zeer nabije toekomst gaat gebeuren. Samen met mentalist Kurt Demey zal Vanhauwaert een stadsgedicht maken voor de bibliotheek van Ekeren, die nu vijftig jaar bestaat. Naast aandacht voor boeken wil de bibliotheek ook de nadruk leggen op haar uitgebreide muziekcollectie. Met die geluidsbibliotheek gaan Vanhauwaert en Demey aan de slag.

“Kurt Demey is echt een fantastische gast die veel met verbeelding werkt en voorstellingen maakt met een heel poëtische inslag. Maar goed, over het project: je komt binnen in de bibliotheek en op bepaalde momenten ga je mijn stem heel dichtbij horen, alsof ik in je oor fluister. Stap je een meter verder, dan ben ik weer verdwenen. We zoeken naar een magisch effect. Het wordt absoluut geen overrompelend project, ik vind het belangrijk dat in een bibliotheek de sereniteit behouden blijft. Het is niet zo dat we daar een speaker gaan neerzetten of een volledige muur gaan vullen met een gedicht. Het blijft allemaal heel subtiel en daar hou ik van.”

Wie zijn jouw inspiratiebronnen?

“Ik ben me er heel erg bewust van dat ik een samenraapsel ben; niet alleen van atomen, maar ook van impressies die ik heb opgedaan en van de ideeën van kunstenaars. In feite haal ik de mosterd altijd bij anderen. Soms laat ik me bewust inspireren, maar vaak gebeurt dat ook onbewust. Laat ik even een voorbeeldje geven van dat laatste. Wanneer mijn eerste bundel Ik ben mogelijk (2011) verscheen, werd ik onmiddellijk beticht van plagiaat. Een van mijn gedichten had een grote overeenkomst met Het Alpejagerslied (1928) van Paul Van Ostaijen. Beide gedichten gaan over een absurd tafereeltje waarin feitelijk niets gebeurt behalve twee figuren die elkaar kruisen op straat.”

“Bij van Ostaijen zijn het twee mannen met een hoge hoed op, in mijn gedicht twee vrouwen die elkaars schoenen lelijk vinden. Ik zie dus zeker de gelijkenis maar in alle eerlijkheid, ik heb Van Ostaijens gedicht niet bewust gelinkt aan het mijne. Ik ben het resultaat van een cultuurgeschiedenis, waardoor het dus niet verwonderlijk is dat thema’s blijven meespelen en terugkomen.”

"We staan als nietige mensjes enorm kwetsbaar in het leven. Dat is één van de redenen waarom ik zo graag schrijf"

Vanhauwaert vertrekt regelmatig vanuit machteloosheid. “Je kan het leven niet helemaal in de hand hebben; er gebeuren altijd dingen waar jij zelf geen controle over hebt. We staan als nietige mensjes enorm kwetsbaar in het leven. Dat is ook een van de redenen waarom ik zo graag schrijf, want op papier ben ik heer en meester, een soort schepper. Ik kies welk woord op het blad komt te staan en welk woord ik weer weggom.”

Ook beeldende kunstenaars zijn een belangrijke bron van inspiratie voor de Veurnese. Wat Maud steevast doet als ze in een nieuwe stad terechtkomt, is het museum van hedendaagse kunst bezoeken. “Ik loop gewoon wat rond met mijn notitieboekje en neem alles in me op. Op zulke plekken voel ik heel veel openheid en vrijheid om vanuit een nieuw perspectief naar deze wereld te kijken.”

Vol trots laat de dichteres me het notitieboekje zien dat ze altijd bij zich heeft. “Ik heb heel lang gezocht naar het ideale schrijfboekje. Dit is het voor mij. Wat ik er zo leuk aan vind, is dat het in een klein kartonnen mapje zit samen met een potloodje. Als je het boekje erin schuift, hoor je een klikje. Net een cassetje. Fantastisch, toch? (lacht).”


Dit artikel werd gepubliceerd door Het Nieuwsblad - online op 09/02/2018
Dit artikel werd gepubliceerd door Apen.be op 09/02/2018

vorige volgende