De populariteit van het hockey zit in België de laatste jaren in een stroomversnelling. Dat voelen ook Arthur (23) en Loïc (21) Van Doren, professionals bij het Brasschaatse KHC Dragons, de kersverse kampioen van België. Zowel Arthur als Loïc versierden voor volgend jaar een transfer naar Nederland. Die eerste mag zich sinds februari bovendien de beste hockeyspeler ter wereld noemen. Ondanks de toenemende aandacht houden ze de voeten op de grond.
Twee broers die allebei tot de wereldtop van het hockey behoren, is dat toeval of zit dat in de genen?
Arthur: Toeval is het zeker niet, we hebben er allebei hard voor gewerkt. Het is natuurlijk wel fantastisch om die ervaring met je broer te kunnen delen. We spelen allebei al sinds we heel klein waren, en nu staan we hier.
Loïc: we deden uiteindelijk altijd samen aan sport, we speelden samen uren in de tuin. Zeker het balgevoel en de sportieve mentaliteit zijn daarvan gekomen. Toch zat het al een beetje in de familie; onze oom speelde bij Herakles Lier. Onze vader is een golfer en de familie van mijn moeder tenniste veel. Op die manier zijn we er een beetje ingerold.
Voelen jullie dat het hockey steeds populairder wordt in België, of is dit al het hoogtepunt?
Arthur: het hoogtepunt is zeker nog niet bereikt, je merkt dat de hockeysport nog steeds groeit. Dat heeft ergens ook wel te maken met de resultaten van onze nationale teams, de nieuwe clubs, het toenemend aantal leden, enzovoort. Het hockey is ondertussen ook al meer gekend, mensen beginnen de sport steeds meer te volgen, en dat vind ik zeer positief.
Loïc: De sport is voornamelijk na 2012 heel hard beginnen groeien. Er kwam meer publieke aandacht en tv-zenders begonnen hockeywedstrijden uit te zenden. Na de zilveren medaille op de Olympische Spelen in Rio is dat ergens wel logisch.
Het enige probleem is dat we nu nog te maken hebben met de overgang van een generatie. Er zijn recordinternationals bij de Red Lions die nooit vast betaald werden, terwijl je nu als jonge spelers soms duizenden euro’s aan sponsorcontracten kan verdienen. Als er nu een aantal jongens zich bij de hockeyfederatie aansluiten om de organisatie professioneler te maken, dan zou dat al heel verschillend zijn.
Bij de absolute hockeytop horen, en toch de voeten op de grond houden. Is dat meer gangbaar in het hockey in vergelijking met andere sporten?
Loïc: Hockey kan je sowieso niet vergelijken met de populairste sporten zoals voetbal en tennis. De echte topatleten bewijzen dat ze de beste zijn in de grootste sporten. Wat mijn broer bereikt heeft op 23-jarige leeftijd is heel speciaal, dat mag zeker benoemd worden als uitzonderlijke prestatie. Voor hem is dat dus meer van toepassing. Er is ook minder geld en minder luxe gebonden aan het hockey. We beseffen ook dat we na onze hockeycarrière nog een volle loopbaan moeten uitbouwen, omdat we anders financieel niet rondkomen. Dat kan je niet vergelijken met de wereldtop van de bekendste sporten.
Arthur: Ik denk ook dat heel veel jongens met de juiste waarden en normen zijn opgegroeid. De juiste dynamiek, de onderlinge sociale controle en het feit dat we zeer toegankelijk zijn, dragen daartoe bij. Wij kunnen na de wedstrijd nog wat napraten met de supporters, dat kan niet bij alle sporten. Ook dat is de charme van het hockey.
Zou de komst van grote investeerders daar iets aan veranderen?
Arthur: Ik zou het eerlijk gezegd niet weten. Het zou de sport wel ten goede komen. Bepaalde jongens kunnen dan fulltime professioneel met hun sport bezig zijn. Nu is het niet altijd makkelijk om je volledig op je sportieve carrière te focussen als je ‘parttime’ werkt.
Loïc: Ik denk toch dat dat een gevaarlijk punt is. Dat zie je nu al in India, waar men veel geld investeert in een soort lucratieve competitie. Buitenlandse spelers kunnen daar makkelijk tien tot honderdduizend euro gaan verdienen op zes tot acht weken. Dan komen logischerwijs die sterallures meer naar boven. Hier is dat een stuk minder, maar als je zoiets meemaakt, dan leef je meer naar die verwachtingen.
"We moeten altijd klaarstaan. We trainen bijna elke dag. Het is dan moeilijk om andere dingen te doen, zoals studeren."
Is hockey een fulltime beroep voor jullie? Kan je daar later nog van leven?
Loïc: We worden beschouwd als parttime werknemers, maar toch kan je de sport als fulltime beschouwen. We moeten altijd klaarstaan; we trainen bijna elke dag, afwisselend tussen de nationale ploeg en de club. Het is dan moeilijk om andere dingen te doen, zoals studeren. Ik probeer nog wel te studeren, maar dan volgens een speciaal traject voor werkende mensen. Je wil jezelf natuurlijk ook blijven ontwikkelen. Als je dat niet doet met je brein, dan val je snel stil.
Arthur: Toch groeit de sport ook op die manier. De contracten nemen toe, er komen meer sponsors, enzovoort. Vroeger waren er alleen sympathisanten die sponsorden. Er volgen steeds meer en meer mensen, dus dat merk je wel.
De Red Lions presteren veruit het beste van alle Belgische nationale sportploegen. Is die beperkte aandacht dan jammer?
Arthur: Ik denk dat we bijna vergeten hoeveel getalenteerde sporters we hebben als klein land. De aandacht voor het hockey in België kan altijd beter, maar daar maken we ons nu niet te veel zorgen over. We blijven de juiste dingen doen, we blijven groeien, en als de resultaten volgen, dan komt de rest ook wel.
Loïc: Ik vind dat een verhaal met twee kanten. Enerzijds kan dat gemediatiseerde milieu heel gevaarlijk zijn. Bepaalde zaken kunnen dan buiten context in een verkeerd daglicht worden geplaatst. Daar moeten we gelukkig nu nog niet te veel rekening mee houden. Anderzijds zou het leuk zijn dat er meer mensen komen kijken. De publiciteit voor het hockey is nog steeds zeer matig, en dat zou beter ingekleed kunnen worden. Er is niets leuker dan voor een vol stadion van een paar duizend supporters te mogen spelen. Op dat gebied kunnen we nog wat leren van Nederland, waar het allemaal professioneler verloopt.
Wat willen jullie nog bereiken in de toekomst?
Arthur: Ik denk dat we echt al een aantal keer heel dicht zijn geweest bij een grote prijs. Ik voel ook dat er een ambitie brandt in dit team om een groot toernooi op onze naam te schrijven. Dat is zeker iets wat ik nog wil bereiken, net als de rest van mijn teamgenoten bij de nationale ploeg.
Loïc: Onze transfers zijn ook al een grote stap vooruit. In Nederland gaat het er een stuk professioneler aan toe. De contracten zijn daar niet te vergelijken met die van België. Nu worden we nog niet verkocht aan grote merken. Bovendien is ook de organisatie daar een stuk professioneler. Daar kijken we wel naar uit.
Dit artikel werd gepubliceerd door Het Nieuwsblad op 14/05/2018