© Unsplash

Ben je een minderjarige vluchteling en woon je in een opvangcentrum? Dan heb je minder kans op zinvolle vrijetijdsbesteding. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool. Twee betrokken jongeren Osman Qassim (23) en Samuel-Joe Munanga (18) reageren. 

Vrije tijd dient om je te ontspannen en te doen wat je wil. Voor de meeste kinderen en jongeren in onze samenleving is dat geen probleem. Ze gaan sporten of gaan naar de jeugdbeweging. Maar wat als je in een opvangcentrum woont? Daar is het vrijetijdsaanbod eerder beperkt en hebben kinderen op de vlucht minder kansen om hun tijd naar eigen zin in te vullen. Dat blijkt uit recent onderzoek van het Expertisecentrum Pedagogische ondersteuning van de KdG Hogeschool in Antwerpen.

Onderzoekers Siska van Daele en An Piessens bevroegen 34 kinderen tussen 6 en 12 jaar naar hun vrije tijd- en schoolbeleving in twee collectieve centra. “Soms moeten de kinderen leefruimtes delen met volwassenen”, zegt Siska van Daele. “De activiteiten voor kinderen zijn enkel op woensdagnamiddag gepland en er is maar beperkte toegang tot materialen en speelruimtes.”

Saaie weekends 

Osman Qassim was 17 jaar toen hij vanuit Somalië naar België kwam. Als niet-begeleide minderjarige vroeg hij asiel aan in ons land en in afwachting van zijn beslissing woonde hij vier jaar in het opvangcentrum van Kapellen. “Er was nauwelijks iets te doen in het centrum voor kinderen en jongeren”, zegt hij. “Enkel op woensdagnamiddag konden we voetballen, want dan kwam er een vrijwilliger naar het centrum om met ons te spelen. Daarnaast viel er weinig te beleven. In het weekend was er zelfs niets te doen. Dat vond niemand leuk.”

Eén op de drie bewoners van een opvangcentrum is jonger dan 18

Osman was niet de enige jongere in het centrum. “Van de 600 mensen die er woonden, waren we met 200 kinderen.” Dat is niet uitzonderlijk. In België is ongeveer één op de drie bewoners van een opvangcentrum jonger dan 18 jaar, klinkt het bij het kabinet van Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Sammy Mahdi (CD&V). 

Het gebrek aan vrijetijdsactiviteiten was voor Osman persoonlijk geen ramp. “Ik was eerder teruggetrokken en wilde zo snel mogelijk Nederlands leren. Ook hield ik van voetballen. Dat is altijd mijn jongensdroom geweest, maar dat was natuurlijk niet voor iedereen zo. Kinderen die liever knutselden of dansten, verveelden zich daar vaak te pletter.” Dat merkten ook de onderzoekers tijdens hun bevraging. “Die verveling geldt voor de meeste kinderen wanneer er geen aanbod of huiswerkbegeleiding is”, meent van Daele. “Dan missen ze het zinvol bezig zijn en ook plezier hebben in ontspanning.”

Zorgen vergeten

Samuel-Joe Munanga (18) is adviseur voor gelijke kansen en onderwijs bij de Vlaamse Jeugdraad en volgt de tweetalige opleiding rechten aan de KU Leuven in Brussel. “Minderjarige vluchtelingen slepen een zware bagage met zich mee en juist door het organiseren van ludieke activiteiten in hun vrije tijd kunnen ze veel van hun zorgen vergeten”, zegt hij.

De resultaten van dit onderzoek moeten volgens Munanga ernstig genomen worden. “Een kind moet kunnen spelen en vrij zijn, ook als het in een opvangcentrum woont. Bovendien is recht op spel en ontspanning een fundamenteel kinderrecht dat te allen tijde gewaarborgd moet worden. Het is de plicht van alle beleidsmakers om daar aandacht aan te besteden.”

“Spel en ontspanning zijn fundamentele kinderrechten” – Samuel-Joe Munanga

Die oproep is Staatssecretaris van Asiel en Migratie Sammy Mahdi (CD&V) niet ontgaan. “Samen met de regionale ministers van Jeugd willen we bestaande drempels voor kinderen op de vlucht wegwerken”, klinkt het. “We werken aan een breed beleidskader over vrijetijdsbesteding.” Dat er drempels zijn voor kinderen op de vlucht beaamt ook onderzoeker van Daele. “Buiten het opvangcentrum nemen kinderen op de vlucht meer deel aan vrijetijdsactiviteiten, maar botsen ze vaker op financiële, administratieve, culturele en talige drempels.”

“Taal was een grote belemmering”  

Dat laatste wegwerken zou voor Osman Qassim al veel verschil maken, want de taal was voor hem een grote belemmering. “Buiten de schoolpoort had ik maar weinig opties om mijn Nederlands te oefenen met andere Vlamingen, terwijl ik dat juist zo belangrijk vond”, zegt hij.

“Ook voor andere kinderen in het opvangcentrum was dat zo. Hun ouders waren vooral gefocust op de asielprocedure en de begeleiders van het centrum waren bezig met hun eigen takenpakket. Daardoor bleef er weinig tijd over voor de kinderen.” Van Daele: “En laat het nu net die begeleiders zijn waar de kinderen zich enorm aan hechten. Zij zijn voor hen belangrijke ankerpunten.” 

“Buiten de schoolpoort had ik maar weinig opties om mijn Nederlands te oefenen met andere Vlamingen” – Osman Qassim

Daarom zou het volgens Qassim net goed zijn als kinderen in opvangcentra op vroegere leeftijd al in contact komen met de taal en cultuur via speelse activiteiten. “Ze kunnen zich aansluiten bij de scouts of naar de speelpleinwerking gaan tijdens schoolvakanties.” Maar volgens onderzoeker van Daele mag taal leren niet het enige vooropgestelde doel zijn. “In ons huidige integratiediscours wordt de nadruk vooral op taal gelegd. Terwijl niet alle kinderen in opvangcentra uiteindelijk verblijfspapieren krijgen. Sommigen blijven hier en sommigen niet. Daarom moet het spel en de vrije tijd gevarieerd genoeg zijn.”

Voor Samuel-Joe Munanga kan het jeugdwerk daarin een belangrijke rol spelen. Het zou ook de medewerkers en begeleiders van het centrum voor een deel kunnen ontlasten van hun zware taak. “Jeugdwerk is de place to be”, zegt hij trots. “Er zijn zoveel prachtige projecten en mensen die zich dagelijks inzetten voor vluchtelingen en jonge nieuwkomers. Alleen is er een probleem: ze worden onderbenut. Mensen die in opvangcentra wonen, weten vaak niet dat al die mogelijkheden bestaan. Laat opvangcentra en bestaande erkende sociaal-culturele organisaties nauwer met elkaar samenwerken. Zij hebben de know-how én hebben veel ervaring met kwetsbare jongeren. Zij kunnen met inspraak van het personeel op woensdagnamiddag en in het weekend activiteiten organiseren. Dat zou een kind op de vlucht alleen maar ten goede komen.” 

Ambassadeur

Tot slot pleiten de onderzoekers ook voor een ambassadeur, die de belangen van de jonge nieuwkomers zal behartigen. Maar dat heeft volgens Munanga weinig meerwaarde. “Het is een nobel initiatief, maar hoe het nu wordt beschreven, is het te vaag”, zegt hij. “Om zo'n functie in te vullen, is er nood aan een duidelijk kader. Het creëren van een zo’n functie is tijdrovend, dus laat primair de jongerenorganisaties de tolk van alle kinderen zijn.”

Een kritiek die de onderzoekers ter harte nemen. “We hebben de concrete invulling van het ambassadeursschap bewust vaag gehouden. Met het onderzoek willen we in dialoog gaan met de mensen in de praktijk en de beleidsmakers. Je kan niet alles laten afhangen van de goodwill van het personeel in de centra. Het zou goed zijn mocht er al een duidelijke omschrijving komen van de invulling van spel en ontspanning in hun takenpakket.”

De leefwerelden van alle kinderen dichter bij elkaar brengen is hoe dan ook broodnodig, zegt van Daele verder. “Nu zijn minderjarige vluchtelingen vaker slachtoffer van pestgedrag op school. Hoe meer uitwisseling tussen leeftijdsgenoten en verschillende volwassenen, hoe meer wederzijds begrip er zal zijn.”

Voor dat alles zijn natuurlijk middelen nodig, dat zeggen ook de onderzoekers. Maar wat en hoe die juist zullen worden ingezet, is voorlopig nog een vraagteken. “Het is een uitnodiging tot nadenken en aftoetsen met de betrokkenen.”

Munanga ziet het al iets concreter: hij denkt aan een economisch kansentarief voor buitenschoolse activiteiten en financiële steun voor de betrokken jeugdwerkers en het personeel van opvangcentra. “Met dat geld kunnen ze jonge nieuwkomers breder ondersteunen tijdens hun parcours in en buiten het centrum.”


Dit artikel werd gepubliceerd door De Wereld Morgen op 23/12/2021.

vorige volgende