Van Celst is een begeleidingstehuis voor meisjes tussen de veertien en twintig jaar oud, die naast een problematische gezinssituatie kampen ze met psychische problemen. Het begeleidingstehuis werkt hiervoor nauw samen met de kinder- en jeugdpsychiatrie (UKJA).
In maart 2014 ging het nieuwe decreet rond integrale Jeugdhulp van kracht wat voor een aantal veranderingen zorgde in het landschap van de jeugdhulp. Allereerst wordt sindsdien een onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en niet-rechtstreekse hulp via een zogenaamde intersectorale toegangspoort.
Die poort is er om de toegang tot langdurige, intensieve en gespecialiseerde vormen van hulpverlening te regelen, zoals een internaat voor kinderen met een handicap of een pleeggezin. De toegangspoort geeft de toelating om die hulp te verkrijgen.
Om die reden gingen we in gesprek met Els Lieckens, verantwoordelijke residentiële diensten, en Paul Cornelis, teamcoördinator, van het begeleidingstehuis Van Celst. Hier kunnen meisjes tussen veertien en twintig jaar langdurig terecht voor begeleiding met moeilijke thuissituaties en psychische problemen. Hoe ervoeren zij de veranderingen in de integrale jeugdhulp tot nu toe?
Hoe komen de meisjes hier terecht?
Lieckens: “Eerst wordt gekeken of dit de ideale plek is voor een jongere. Als dat in orde is nemen we contact op met de vorige voorziening, zo kunnen we alles goed voorbereiden voor haar komst. Je komt hier niet zomaar, je moet doorstromen vanuit een andere voorziening.”
Cornelis: “Na de aanmelding via de toegangspoort of rechtstreeks, volgt een korte screening. Als die in orde is gaan we aan de slag. Er volgt een kennismakingsgesprek waar we meteen vaststellen of we beroep moeten doen op het UKJA (Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen, red.) of niet, daarna stellen we een dossier op. We proberen de jongere altijd te motiveren om haar problemen aan te pakken, maar je kan ze niet dwingen. Soms werkt dat zelfs averechts.”
Lieckens:”De meisjes die hier komen hebben al veel breuken gekend, zowel op familiaal vlak als in de voorzieningen. Wij richten ons op de continuïteit. Wij kunnen hen iets bieden waar ze kunnen blijven, hoe hard ze het ook uithangen, we sturen hen niet weg. Al is het niet de bedoeling dat ze alles kort en klein slaan, we proberen hen te leren hoe ze met gevoelens moeten omgaan.”
Hoeveel meisjes verblijven hier?
Lieckens: “Op dit moment zeventien permanente en zes mobiele meisjes (meisjes die er niet verblijven, maar wel in behandeling zijn red.). Ze zijn hier door een zware problematische context maar hebben ook een individuele problematiek: dreigende persoonlijkheidsstoornissen, hechtenisstoornis, verschillende trauma’s enzovoort. Ze hebben veel meegemaakt en dat proberen ze een plaats te geven.”
“We proberen hen een normale setting te geven. We eten samen, gaan naar de winkel en doen de gewone dingen die je thuis ook zou doen. Overdag gaan ze, zo veel mogelijk naar school, al lukt dat niet altijd. Dan bieden we ateliers aan in de straat en als ook dat te veel is, kunnen ze in groep activiteiten doen. We zoeken naar wat werkt voor elk meisje zodat zij haar talenten kan ontwikkelen en zelfwaarde kan kweken, dat is zeer belangrijk.”
Hoe ziet een verblijf eruit in van Celst?
Lieckens: “Alle meisjes hebben een eigen kamer zijn verdeeld over twee leefgroepen. Dan is er nog kamertraining één en twee waar ze al zelfstandig wonen. Het enige verschil tussen deze twee is de mate van groepsactiviteiten, zoals gezamenlijk eten. Een meisje doorloopt niet per se alle trajecten, we kijken naar wat past. Als ze liever alleen zitten, kan dat. Voelen ze zich veiliger in groep kan dat ook.”
“Het zijn sterke madammen hier. Maar sterk in het leven staan is niet altijd simpel. En wij proberen hen te leren dat hun overlevingsmechanismen die ze tot hiertoe gebruikt hebben, niet noodzakelijk zijn in deze wereld. Ze hebben leren overleven in moeilijke situaties, maar hun strategieën zijn niet altijd de beste in het dagelijkse leven. Ze moeten dus iets vertrouwt lossen om op een andere manier te leren omgaan met dingen. Dat toont hoe veerkrachtig ze zijn en we merken elke dag hoe sterk ze zijn. Geen dag is hetzelfde, zowel voor de meisjes als voor de begeleiders.”
Klopt het dat er meer administratie bij komt kijken nu?
Lieckens: “Dat is een verzuchting in de hele sector denk ik. Administratie vraagt veel tijd van de hulpverleners, maar het is broodnodig als je alles aantoonbaar wil maken. Dat kost tijd, die je niet aan een jongere kan besteden. Langs de andere kant zorg je ervoor dat je de kwaliteit van de hulpverlening waarborgt.”
“Momenteel doen we aan ‘adminderen’, met andere woorden de administratie verminderen. Bijvoorbeeld door dingen te koppelen zodat je niet elke keer opnieuw de gegevens moet intypen van een jongere. Het zijn die kleine dingen dat het werkbaar maken. Want uiteindelijk wil je je tijd in hen steken en niet met formulieren invullen.”
Cornelis: “We moeten zien dat hetgeen we vooropstellen ook behalen. Administratie zorgt ervoor dat je scherp blijft.”
Werken jullie ook samen met de ouders?
Lieckens: “Ouders zijn zeer belangrijk. Maar we kijken ook naar wie er belangrijk is in de omgeving van de jongere. Dat kan een leerkracht zijn, een buurman, een vorige begeleider. Als je die bij het proces betrekt voelen, ze zich vaak beter.”
Eén van de verzuchtingen van mensen die hun traject al hebben doorlopen is het hebben van een trajectbegeleider. Wat vinden jullie?
Lieckens: “Dat sluit natuurlijk aan bij wat de jongeren in hun open brief hebben aangehaald in verband met jeugdrechters. Veel jongeren die bij ons verblijven hebben al gezegd hoe jammer ze het vinden als ze bij een jeugdrechter van wacht terechtkomen. Want die neemt misschien beslissingen die hun normale rechter niet zou nemen. Het is ook absoluut niet fijn om elke keer opnieuw je verhaal te moeten vertellen, dat moet zeer confronterend zijn.”
Cornelis: “Er is weinig sprake van continuïteit. De jongeren moeten zich zeer flexibel opstellen. Ze veranderen vaak van omgeving en krijgen nieuwe begeleiders. Dat is allesbehalve ideaal, want zij zijn op zoek naar iemand die er voor hen is, een vaste constante. Wat wij hieraan kunnen doen is op zoek gaan naar iemand waar een klik mee is.”
Lieckens: “Dit project richt zich erg op die continuïteit, om te voorkomen dat ze altijd van nul moeten beginnen. Al kan het soms een meerwaarde zijn. Wat als je maar één iemand hebt die je opvolgt en de klik is er niet? Het is een mes dat langs twee kanten snijdt.”
Lieckens: “Je voelt aan bij sommigen dat ze nood hebben aan iets of iemand anders. Het wordt te beladen en ze willen weg. Dan is de jeugdrechter wél een vaste constante en soms rebelleren ze daartegen, omdat ze denken dat hij een ‘pik’ heeft op hen. Het heeft allebei voor- en nadelen.
© 2016 – AP Hogeschool/ StampMedia – Sofie Mertens
Dit artikel werd gepubliceerd door Allesoverjeugd.be op 06/07/2016
Dit artikel werd gepubliceerd door Het Nieuwsblad - online op 06/07/2016