(Apache) In de zomermaanden spreekt Apache.be elke week met jonge economen over hun onderzoek, de praktische toepassingen ervan en de actualiteit. Hoe heeft de financiële crisis hun onderzoek veranderd? Wat valt er van economen te leren over de wereld? En waarom gebruiken ze altijd zulke ingewikkelde formules waar andere sociale wetenschappers niets van begrijpen? Maryam H’madoun is een angry young woman. Ze doctoreerde aan de Universiteit Antwerpen, maar trekt daar nu de deur achter zich dicht.
H’madoun trok dit voorjaar aandacht met een fel interview in Knack (‘Racisme is volkomen normaal geworden’) en was al langer actief bij de actiegroep BOEH oftewel Baas Over Eigen Hoofd. Zij verdedigen het recht om een hoofddoek te mogen dragen. Daarnaast doctoreerde ze de voorbije jaren aan de Universiteit Antwerpen, en maakte H’madoun zich op voor een academische carrière als econome. Alleen heeft ze evenveel moeite om zich te schikken naar de geplogenheden van de universitaire wereld als van de hele samenleving. Als we haar opzoeken in haar kantoor op de stadscampus in hartje Antwerpen, hangt het artikel dat De Morgen over rebellerende economiestudenten in Engeland en de rest van de wereld schreef, buiten aan de muur. Zij eisen een beter en vooral realistischer curriculum. Een openingsvraag werd meteen overbodig.
H’madoun: “Ik kon me helemaal in de oproep van de Engelse studenten vinden. Nadat ik was afgestudeerd in 2006, voelde ik me ook zo. Ik begreep de wereld niet. Toch niet als econoom. Ik had vier jaar economie gestudeerd zonder beter te begrijpen hoe alles in elkaar zat. Er werd in de cursussen geen link gemaakt met de realiteit.
Ik nam me dat in de eerste plaats zelf kwalijk. Ik dacht dat ik misschien te weinig naar de les was geweest, dus ben ik een tweede studie in Leuven begonnen. ‘Advanced studies of economics’ heette die master. Die kon niet anders dan mijn kennis verdiepen en verbreden. Helaas: de link met de werkelijkheid ontbrak hier helemaal. Hier was de economie volledig gegoten in wiskundige formules en complexe modellen. Dat kan misschien interessant zijn, maar ik kon er weinig mee. Toen ben ik zelf maar wat beginnen lezen. Uit de studies ging ik de inzichten die ik nodig had niet halen.”
Wat miste u dan tijdens uw studiejaren?
H’madoun: “Wij leerden de modellen en ideeën die grote economen zoals Smith, Keynes en Friedman hadden ontwikkeld en waar de wetenschap zich op baseert. Later werd er verder gebouwd op de modellen met weinig aandacht voor de beperkingen ervan. Dat levert een heel eenzijdig en simplistisch wereld- en mensbeeld op: we zijn allemaal rationele wezens en streven zoveel mogelijk winst na in een markt die – op een paar mankementen na – perfect functioneert. Ik vind dat – het hoge woord moet er dan maar uit – gevaarlijk. Afgestudeerden die op de arbeidsmarkt komen en later misschien beleidsmakers worden, kijken met die enge economische bril naar de werkelijkheid. Economen die oog hebben voor de werkelijke economie, en van daaruit oplossingen zoeken voor problemen, kwamen amper aan bod tijdens de lessen.”
Is dat echt zo? Ha-Joon Chang was onlangs in België en werd overal geïnterviewd. Pikken studenten daar niets van op?
H’madoun: “Ga eens aan mijn studenten vragen wie er Ha-Joon Chang kent en weet waar hij mee bezig is: dat zullen er niet veel zijn, vrees ik. Joseph Stiglitz heb ik leren kennen tijdens het vak Engels. Onze professor vond dat een interessante auteur en heeft ons verplicht daar een boek van te lezen. Verder zal die naam misschien wel eens gevallen zijn, maar dat was dan tussen de soep en de patatten. Nochtans heeft die een Nobelprijs gewonnen.
Academische instellingen zouden voor moeten lopen op de samenleving. Ze moeten nieuwe inzichten promoten die de maatschappij vooruithelpen en niet enkel publicaties opleveren in toptijdschriften. Op deze manier houden ze oude en conservatieve structuren mee in stand.”
Ik heb vier jaar economie gestudeerd zonder beter te begrijpen hoe alles in elkaar zat.
Is er in de economische wetenschap helemaal niets veranderd sinds de financiële crisis?
H’madoun: “Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. Als er al iets aan het veranderen is, gebeurt dat heel traag. Maar zo’n oproep is eigenlijk al uniek. Daarom was ik er ook zo blij mee.
Aan de Universiteit Antwerpen is al wel een nieuwe studierichting opgezet: sociaal-economische wetenschappen. Die maakt een combinatie van de studies economie en politiek- en sociale wetenschappen. Dat is een hele vooruitgang, maar de vakken blijven naast elkaar staan. De studenten krijgen zowel de oude en vaak simplistische modellen uit de economie als uit de sociologie onderwezen. Ze staan nu eenmaal nog steeds in de handboeken. Vaak omdat ze eenvoudig uit te leggen zijn en passen in een en hetzelfde referentiekader: dat maakt ze voor onderwijzers nog steeds aantrekkelijk. Ik vind dat heel jammer. Onderwijs is enorm belangrijk. Dan kan je jezelf er niet vanaf maken met gedateerde verklaringen. ”
Religie van vraag en aanbod
Maryam H’madoun schreef haar thesis en later haar doctoraat over religie. In de thesis maakte ze een stand van zaken op van hoe de economische wetenschap met religie omgaat, en net als met de meeste onderwerpen is dat op een traditionele manier. Religieus gedrag valt volledig te verklaren vanuit nutsmaximalisatie.
H’madoun: “Ik wilde voor mijn thesis gewoon eens onderzoeken waar het nieuwe domein van ‘economics of religion’ nu precies over gaat. Het was toen nog een braakliggend terrein, maar er was al wel wat over verschenen. De essentie is dat er aan de hand van economische theorieën en modellen een analyse wordt gemaakt van religieus gedrag: religie wordt een kwestie van vraag en aanbod.”
Kon u daar iets mee?
H’madoun: “Ik vond het boeiend om erover te leren, maar verder had ik daar weinig aan. Er werden assumpties gemaakt om modellen te ontwikkelen die naar mijn gevoel gewoon absurd waren.
Omdat dat soort onderzoek werd gedaan naar religie, heb ik er wel mijn doctoraat over kunnen schrijven. Daarin heb ik het onderwerp op een andere manier proberen te benaderen, en ook inzichten uit de psychologie en de sociologie proberen te gebruiken.”
Veel mensen en economen gaan er vanuit dat religies vanzelf zullen verdwijnen, en dat we ons daar niet meer mee hoeven bezig te houden. Dat is niet zo.
Wat hebt u precies onderzocht?
H’madoun: “Mijn onderzoek was geen theoretische benadering maar een empirische analyse van de invloed van religiositeit op werk-, tijd- en sociale voorkeuren. Maar nu ik op mijn doctoraat terugkijk, moet ik zeggen dat de juiste data eigenlijk ontbraken om de vraagstukken te onderzoeken waarin ik echt geïnteresseerd was. Werken moslimvrouwen minder omdat hun religie hen daartoe aanzet of omdat ze op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd of om nog andere redenen? Daar is jarenlang over gediscussieerd, maar er was geen onderzoek voor handen.
In de eerste plaats ben ik blij dat ik een doctoraat over religie heb kunnen schrijven. Veel mensen en ook economen gaan er vanuit dat religies vanzelf zullen verdwijnen, en dat we ons daar niet meer mee hoeven bezig te houden. Dat is niet zo. Religie zal er altijd zijn, dus is het goed dat ook economen daar rekening mee houden.”
Discriminatie: opgelost
Hebben economen ook iets over racisme te vertellen? Dat lijkt me ook iets dat niet in het beeld van de rationele mens past.
H’madoun: “Oh, jawel. Ze hebben geprobeerd om racisme en discriminatie in dat model te passen. Gary Becker heeft over discriminatie zijn doctoraat geschreven. Ik heb die theorie zelfs gedoceerd. Daar had ik het heel moeilijk mee. Toen zijn de grote gebreken me pas echt opgevallen.”
Hoe ziet die theorie er dan uit?
H’madoun: “Het is eigenlijk geen echte theorie over discriminatie. Het model van Becker neemt discriminatie op de arbeidsmarkt als uitgangspunt: er zijn werkgevers die een voorkeur hebben voor blanke werknemers. Als ze zwarten aannemen, impliceert dat voor hen een hogere, mentale kost en zullen ze die dus enkel aanwerven als ze hen ter compensatie minder kunnen betalen. Uiteindelijk zal discriminatie aanleiding geven tot een gesegregeerde arbeidsmarkt waar zwarten voor zwarten werken en blanken voor blanken. Maar, zo gaat de redenering verder, in een concurrentiële markt zullen werkgevers die geen last hebben van discriminatie en gewoon zwarten aannemen meer winst maken. Zij zullen de andere bedrijven uit de markt prijzen en discriminatie zal verdwijnen. Opgelost. (lacht) Iedereen ziet dat daar iets niet klopt.”
Is er ondertussen geen enkele econoom met een alternatief gekomen?
H’madoun: “Jawel. Er is de theorie van statistische discriminatie. Die neemt als uitgangspunt dat werkgevers de productiviteit van sollicitanten nooit perfect kunnen inschatten en de kosten willen beperken om uit te zoeken welke werknemers ze moeten aannemen. De eenvoudigste manier om dan een keuze te maken is door te kijken naar het groepsgemiddelde. Als zij een blanke werknemer en iemand met een donkere huidskleur of met een migratieachtergrond voor zich hebben met exact dezelfde kwalificaties, geeft het statistisch gemiddelde de doorslag. Gemiddeld zijn blanken productiever, dus nemen ze hen aan.
De vraag is waar dat idee dat het gemiddelde lager is bij kleurlingen vandaan komt. Een variant zegt dat het niet per se over het exacte gemiddelde gaat maar wel over het vooroordeel dat werkgevers daarover hebben. Een feitelijk lager gemiddelde zou ook aan institutionele discriminatie kunnen liggen, of een self-fulfilling prophecy zijn. Wie doorheeft dat zijn investeringen in onderwijs en opleiding geen zin hebben omdat hij toch op een gemiddelde wordt afgerekend, zal daar ook minder in investeren.”
Geen interesse
Dat zijn al betere verklaringen, nee?
H’madoun: “Het is realistischer dan wat Becker dacht, maar er schort nog steeds iets aan. Uit experimenten blijkt dat ook mensen met een migratieachtergrond die meer kwalificaties hebben dan hun concurrenten toch niet worden uitgenodigd. Hoe verklaar je dat? Er is veel meer aan de hand dan een verstoord marktdenken, maar daar hebben economen geen oog voor want dat is moeilijk in te passen in hun referentiekader. Er moet een theorie worden uitgedacht vanuit de feiten en experimenten. Dat gebeurt helaas niet.”
In de Verenigde Staten is er geen enkele zichzelf respecterende econoom die discriminatie in vraag stelt. Dat is daar ondenkbaar. In Europa bestaan die wel
Die opdeling tussen empirie en theorie bij de economische wetenschap verbaast mij nogal.
H’madoun: “Vaak verloopt die wisselwerking beter. Iemand die een theorie over economische groei ontwikkelt die niet met de werkelijkheid blijkt te stroken, zal worden bekritiseerd. Dat model wordt aangepast, of helemaal verworpen. Als het over racisme gaat, is dat nooit gebeurd. Er zijn realistischer alternatieven geformuleerd, maar die zijn nooit verder uitgewerkt.”
Hoe komt dat?
H’madoun: “Het blijft een gevoelig onderwerp. In hoeverre wordt discriminatie als verklarende factor aanvaard? In de Verenigde Staten is er geen enkele zichzelf respecterende econoom die discriminatie in vraag stelt. Dat is daar ondenkbaar. In Europa bestaan die wel, of wordt er eigenlijk gewoon heel weinig over het onderwerp gesproken. Er wordt gezocht naar andere redenen voor de kloof tussen bepaalde groepen. Misschien ligt het aan een factor die we over het hoofd hebben gezien? Zo zou je alles in twijfel kunnen trekken, maar dat gebeurt alleen met discriminatie.”
U zou er zelf misschien onderzoek naar kunnen doen, maar in september verlaat u de universiteit. Waarom?
H’madoun: “Ik moet er even helemaal tussenuit, ja. Ik zou de schuld makkelijk op de universiteit kunnen steken, maar ik moet ook naar mezelf kijken. Ik sta nog niet sterk genoeg in mijn schoenen om te doen wat ik echt wil doen. Ik ben zelf te klassiek geschoold en moet er een hele tijd uit. Misschien kom ik ooit wel terug naar de universiteit, maar nu moet ik eerst voor mezelf uitmaken hoe het verder moet.”
© 2014 – Apache – Peter Casteels