(Extrasport) Naast een mannenteam mocht België afgelopen zomer ook een vrouwenhockeydelegatie debuteren in het olympische Londen. De Red Panthers werden er uiteindelijk elfde. Volgt Rio 2016 nu automatisch? Hoog tijd om een licht te werpen op het jonge succesverhaal van het Belgische hockeyvrouwenteam. Een beloftevol project, zo lijkt het. Stephanie De Groof (21) speelt voor gids.
De Red Panthers - want dat is hoe de officiële naam van ons nationale dameshockeyteam luidt - kenden na hun olympisch avontuur in Londen amper rust. Een tweetal weken terug speelden ze in Wenen de eerste ronde van de belangrijke World League en momenteel is de groep alweer buiten de landsgrenzen aan het werk, ditmaal in Dublin. Daar nemen ze deel aan de Champions Challenge I, een toernooi van degelijk niveau. Ondanks deze drukke periode kon en wou Red Panther Stephanie De Groof zich tussendoor even vrijmaken voor een duidingbabbel.
Stephanie De Groof is met haar 21 lentes één van de jongere vaste waarden binnen het huidige Belgische dameshockeyteam. Al in 2010, als 19-jarige pas, mocht ze de stap richting A-ploeg zetten. De Groof groeide uit tot een succesvol verdedigend speelster. Met haar harde pass als absolute topwapen ontwikkelde ze zich tot een specialiste in het benutten van strafcornergelegenheden (een strafcorner komt er na een verdedigende fout bij de tegenpartij en biedt een uitgelezen scoorkans in het hockey, nvdr.). Met deze troef achter de hand bewees ze, ook in internationale sferen, al meermaals haar dienst tot de groep in de vorm van het scoren van doelpunten. Op nationaal clubniveau speelt De Groof al vijftien jaar lang trouw in de kleuren van KHC Dragons, een club in Brasschaat, vlakbij thuisgemeente Schilde. U rekent goed: al sinds haar zesde is Stephanie De Groof aan het hockey verknocht. “Zo vroeg beginnen is een must om vlot te worden in het technische hockeyspel”, verklaart ze.
Sinds het beëindigen van de Olympische Spelen staat onze nationale damesploeg op de veertiende plaats op de wereldranglijst. De Red Panthers klimmen spot per spot de steil lopende ladder op. De hockeywereldranking werkt namelijk vrij log. Plaatsjes opschuiven gebeurt dus niet zomaar. Stephanie De Groof, er uiteraard ook bij in Londen, zal ons daarom inzicht bijbrengen in het completere ‘Red Panther-verhaal’. Zo duiken we eerst het verleden nog eens in en vissen we uit welke revolutie de damesgroep afgelopen jaren meemaakte, hoe de daaraan verbonden de indrukwekkende weg richting een eerste olympische kwalificatie verliep en hoe die elfde plaats van Londen nu precies moet worden ingekaderd. Verder bekijken we hoe deze ‘niet-hockeyprofs’ op hun manier erg professioneel te werk gaan en blikken we samen met De Groof ook al even kort vooruit. De Spelen van Londen dienen als één van de vele stappen in een (hopelijk) lang verhaal te worden gezien. Een project dat nog niet zo lang op de juiste rails staat, klinkt aantrekkelijk en vooral beloftevol naar de toekomst toe. Volgend jaar gaat het Europees kampioenschap door in thuishaven België, in Boom. Is een medaille halen daar al mogelijk? Praatstof genoeg, dus.
Stephanie, in 2010 maakte je voor de eerste keer deel uit van de A-kern. Hoe stond de nationale dameshockeyploeg er dan precies voor?
Ik vermoed dat we toen rond de twintigste plaats op de wereldranglijst prijkten. Ik vervoegde de groep net voor we gingen vertrekken naar San Diego om er het kwalificatietoernooi voor het WK te betwisten (het wereldkampioenschap vond dat jaar plaats in het Argentijnse Rosario, nvdr.). Daar werden we derde en dat was verre van voldoende. Enkel de winnaar ging door. Die tijd vielen wij op hoog niveau nog te licht uit. Had je me toen gezegd dat we er over twee jaar bij zouden zijn op de Olympische Spelen van Londen, ik had je gek verklaard (lacht).
Hoe is die grote omwenteling er dan toch gekomen?
Op vrij korte tijd is er waanzinnig veel veranderd. Die veranderingen moet je echt over het totale plaatje bekijken. De Koninklijke Belgische Hockeybond (KBHB) nam destijds enkele goede beslissingen: er werd meer ruimte vrijgemaakt voor extra budget en op de verschillende te bekleden postjes werden de juiste mensen ingezet. Stuk voor stuk mensen die hun werk uitstekend uitoefenen: van de videoanalist tot de goaltrainer. We kregen vorig jaar in april met Pascal Kina ook een nieuwe bondscoach. Die legde nieuwe accenten in onze groepstrainingen. We werden onderdeel van een totaal andere structuur. Al deze factoren werkten de professionalisering mee in de hand. De KBHB werd onlangs ook opgesplitst in een Vlaamse en Waalse vleugel. Dat moet ons meer financiële zekerheid geven.
Op het Europees kampioenschap van Mönchengladbach (Duitsland) in augustus 2011 veroverden jullie een knappe en vrijwel onverwachte vijfde plaats. Mogen we dit resultaat zien als een eerste positief gevolg van die gewijzigde structuur?
Ik denk het wel. Ik herinner me nog goed dat we toch met wat schrik afzakten naar dat kampioenschap. Op zich was dit niet superhard nodig: werden we zevende of achtste, dan nog zouden we geen plaatsverlies lijden op de wereldranglijst. Uiteindelijk worden we vijfde, een erg goede prestatie. Voor het BOIC was dit ook een zeer belangrijke waardemeter. Door die prestatie begonnen ze echt in ons project te geloven.
Groeide vanaf dat EK ook het besef dat de Spelen van 2012 effectief nog haalbaar waren?
Ja. Die vijfde plaats op het EK heeft ons veel vertrouwen gegeven en zorgde voor een mentale klik in onze hoofden. Na dat kampioenschap mochten we in november mee op BOIC-stage naar het Spaanse Lanzarote. Twee maanden later – we zijn dan januari 2012 – werkten we een trainingskamp in Zuid-Afrika af en kort daarna vlogen we nog eens over richting Spanje. Tijdens die laatste twee stages speelden we enkele wedstrijden tegen Spanje en Ierland, hoger geklasseerde landen die we zouden treffen op het olympisch kwalificatietoernooi in maart. We verloren geen enkele keer en konden zelfs matchen winnend afsluiten. Vanaf dan waren we eensgezind overtuigd: ‘Londen halen is nog mogelijk!’. Al denk ik wel dat globaal denkend België toen nog altijd iets had van: ‘Wat denken die Red Panthers nu?’ (lacht).
Uiteindelijk haalden jullie toch je gelijk. Jullie wonnen voor eigen volk in maart het olympisch plaatsingstoernooi in Kontich en pikten zo het finale olympisch ticket op. Wat een kick gaf die gewonnen finale?
Dat toernooi op zich was gewoon fantastisch. Voor eigen volk en in eigen provincie zo’n belangrijk evenement mogen meemaken… Kippenvel gewoon! Heel wat familie en vrienden kwamen supporteren. Bijna elke match zat het stampvol in de tribunes. Zelf kon ik ook een paar keer scoren gedurende die week. Ik ben uitgegroeid tot een goede strafcornerscorer. Als defender heb ik een sterke lange, lage en precieze pass, waardoor ik de bal in dergelijke fase goed richting doel weet te mikken. Uiteindelijk wonnen we de finalestrijd tegen Ierland al bij al gemakkelijk. Na een kwartier stond het al 3-0 in ons voordeel. We hielden de voorsprong vast en sloten de wedstrijd af op een 4-1. Londen lonkte. Een droom die uitkwam!
Hoe overbrugden jullie de periode tussen de ‘Olympic Qualifier’ en de Spelen zelf?
We gingen niet per se nog harder gaan trainen. De trainingsstructuur die we vóór het toernooi van Kontich gehanteerd hadden, hielden we aan. De trainingen werden wel meer specifiek in de ultieme voorbereidingsperiode. In mijn geval stond dit gelijk met het afwerken van een reeks gerichte strafcornertrainingen. Ikzelf was ook vrij snel zeker van mijn olympische stek. Hierbij was het wel even zoeken naar het juiste evenwicht: aan de ene kant wil je superhard trainen, aan de andere kant ben je ook extra behoedzaam uit schrik een blessure op te lopen.
Jullie haalden Londen 2012. De oorspronkelijke doelstelling was eigenlijk om in Rio 2016 jullie olympisch debuut te vieren...
Op zich was het inderdaad al een flinke overwinning dat we er in Londen bij waren. Weet je dat we door ons te kwalificeren eigenlijk al internationale hockeygeschiedenis schreven? Nooit eerder wist een lager gerangschikt land op een kwalificatietoernooi door te stoten.
Met welke ingesteldheid hebben jullie dat olympisch toernooi dan aangevat?
In Londen deden twaalf naties mee en wij stonden toen als laagst gerangschikt deelnemend land op de zestiende plaats op de wereldranglijst. Wonderen hoefde je dus niet te verwachten. Onze speelingesteldheid was er helemaal anders dan die op het kwalificatietoernooi in Kontich. In Kontich werden we gedwongen aanvallend te spelen. In Londen, waar we tegen de absolute top uitkwamen, moesten we vooral onze verdedigende troeven uit de hoed toveren. We probeerden gewoon uit iedere match het maximaal haalbare te halen.
Hoe vertaalde zich dat op vlak van resultaten?
We zaten in een poule samen met absoluut topland Nederland en thuisspelend Groot-Brittannië. Tegen deze twee landen stonden we wel met wat schrik op het veld. Die beide confrontaties verloren we dan ook niet erg onlogisch met 3-0. Verder moesten we het nog opnemen tegen drie Aziatische landen. In twee van die drie wedstrijden wisten we een gelijkspel te forceren. In onze poule werden we uiteindelijk laatste. De clash tegen de Verenigde Staten om plaats elf wonnen we wel.
...Maar er zat meer in.
Ja, dat is zeker. Voor ons kunnen hebben we eigenlijk een supergoed toernooi gespeeld, dat moet worden benadrukt. Maar na onze laatste groepsmatch tegen Zuid-Korea vatte ik toch moeilijk de slaap. De eerste helft was barslecht, er stond geen ploeg op het terrein. In de matches tegen de andere Aziatische landen, Japan en China, hebben we ook kansen laten liggen. Winnen we één van die drie wedstrijden, dan spelen we voor de zevende plaats op het toernooi. Dat is toch een wereld van verschil. We deden in de beslissende play-off gelukkig wel wat we moesten doen: de elfde plaats veiligstellen. Onze rechtstreekse concurrent, de VS, had vooraf zelfs als doel gesteld een medaille te komen oppikken...
Jullie zijn ondanks die voorlaatste plaats in Londen aan een flinke opmars bezig. Zit het verschil met de beter spelende landen dan vooral in het gebrek aan ervaring?
Ervaring is bij ons inderdaad voorlopig nog een mank punt. In Mönchengladbach speelden we vorig jaar met deze groep een allereerste A-EK mee. In Londen kwamen we dan weer voor de eerste keer op een toernooi waar alle wereldtoplanden present tekenden. Wij hebben dus geen ervaring te koop. We leunen wel meer en meer tegen de hockeytop aan. In Londen verlieten we het veld met een maximumverlies van 3-0. Dit tegen gouden Nederland en een bronzen Groot-Brittannië. Van een afgang kan je dus zeker niet spreken. We zijn de kloof stelselmatig aan het dichten.
Naast het gebrek aan ervaring, waar moeten we de verschillen met de top nog gaan zoeken? Waar liggen de werkpunten voor jullie?
Ik denk dat wij op alle vlakken nog kunnen verbeteren. Van het tactisch sterker worden tot het verbeteren van ons fysiek vermogen. Zoals ik al zei moesten we ons in Londen vooral beperken tot het sterk uitverdedigen. In de toekomst hopen we ook tegen de toplanden meer aanvalspogingen op een verzorgde manier op touw te kunnen zetten. Daarvoor moeten we fysisch nog versterken, maar dat heeft natuurlijk zijn tijd nodig. Niet vergeten dat we een nog zeer jonge groep zijn. Op de Spelen haalden we met onze ploeg een leeftijdsgemiddelde van amper 22 jaar. Onze hoofddoelvrouw (Aisling D’Hooghe, nvdr.) is er 18. Dit jonge project zit in volle groei.
Waren jullie in Londen te zeer onder de indruk van de omstandigheden, net omdat jullie als ‘jongelingen’ voor de eerste keer zo’n groot evenement meemaakten?
Dat heeft zeker meegespeeld. We speelden er voor vijftienduizend man, dat is werkelijk kicken. Om een eenvoudig voorbeeld te geven: ik merkte dat ik een ploeggenoot enkele keren op een andere, minder goede manier aanspeelde, gewoonweg omdat ik wat onder druk stond door voor zo’n indrukwekkend publiek te spelen. Dat lijkt een detail, maar een minder goede pass kan beslissen over balverlies of -behoud. Of laat me nog een tweede voorbeeld geven. In de poulematch tegen Nederland gaven we topscorer Kim Lammers twee keer de ruimte een bal in doel te prikken. Die twee kansen benutte ze ook ten volle. Wij weten dat ze een aartsgevaarlijk speelster is en toch geven we haar zo’n vrijheid. Zoiets mag gewoon niet gebeuren. Vroeger liep het in de grote lijnen fout bij ons. Nu hangt het meer en meer af van details. Die ‘kleine’ foutjes werk je beetje per beetje weg naarmate je meer grote toernooien kan afwerken, denk ik.
Niemand onder jullie gaat als profspeelster door het leven. Er wordt gewerkt of gestudeerd. Om alles in juist perspectief te plaatsen: hoe zit dat in de andere (top)landen die aanwezig waren in Londen?
In de Nederlandse ploeg zitten ook nog heel wat studerende speelsters. Al ben ik er quasi zeker van dat Nederlandse studentes meer sportfaciliteiten krijgen. Nederland mag dan ook meer als hockey-/sportland worden gezien dan België. Hetzelfde geldt voor het Amerikaanse team. Het Brits gezelschap bestaat zelfs enkel maar uit profs. Die groep woonde letterlijk drie à vier jaar samen om te kunnen pieken op de Spelen. Op de situatie in de Aziatische landen heb ik niet zo’n goed zicht. Ik denk dat je ons het best kan vergelijken met Duitsland: studeren of werken en dit combineren met heel wat trainingsuurtjes. Trouwens, bij de Red Lions (zo wordt de nationale mannenhockeyploeg genoemd, nvdr.) zijn er eigenlijk ook maar twee spelers die als prof kunnen overleven. Naast het zelf trainen wordt van die twee dan ook wel verwacht heel wat uren te kloppen als coach. Er is nog een lange weg te bewandelen eer je als Belgisch professioneel hockeyspeler veilig financieel door het leven kunt gaan.
Los van alle olympische matchvoorbeschouwingen en wedstrijdanalyses… Is Usain Bolt een toffe gast?
(lacht) Ik ging er samen met Aisling D’Hooghe even mee op de foto tijdens de openingsceremonie. Het is een vriendelijke jongen, maar overdreven lang heb ik er niet mee gepraat. Er waren wel meer mensen die met hem een kiekje wilden delen (lacht).
Laten we Londen even laten voor wat het is. Na het olympisch avontuur werd jullie niet bepaald veel rust gegund, hé.
We kregen na de Spelen allesbehalve de tijd even te verpozen. Het bleef hard trainen geblazen. Twee weken geleden waren we actief in Wenen, waar we de eerste ronde van de World League speelden. Vanuit de bond uit werd beslist heel wat jonge speelsters mee te nemen, opdat zij ook al wat internationale ervaring konden opdoen. In Wenen gingen we landen te lijf die lager geklasseerd staan dan wij. We wonnen het toernooi en stromen mee door richting ronde twee. Zelf was ik goed voor acht goals na het verwerven van een strafcornerkans, maar het ploegbelang primeert uiteraard. Vanaf we de derde ronde van de World League weten te bereiken, maken we kans op een ticket voor het WK 2014 dat in het Nederlandse Den Haag zal plaatsgrijpen. Momenteel zit ik met de Red Panthers alweer in Ierland voor de Champions Challenge I, een internationaal toernooi waar we opboksen tegen landen die qua niveau met ons te vergelijken zijn. Na dit toernooi is het op internationaal niveau even wat rustiger aan en kan ik me vanaf halfweg oktober focussen op de clubcompetitie met Dragons.
Vertel eens, hoe regelmatig zien de Panthers elkaar dan doorheen een normale week?
Quasi het ganse jaar door komen we met de nationale ploeg drie keer per week samen in Antwerpen. De maandag trainen we drie uur: één uur fysieke training aangevuld met twee uur spelen op het veld. De donderdag zien we elkaar weer en werken we analoog als op maandag. Op vrijdagvoormiddag worden we in kleinere groepjes verdeeld en wordt er meer individueel op techniek geoefend. Vaak wordt dan ook op twee verschillende plaatsen gewerkt: in Antwerpen en in Vlaams-Brabant (Brussel), dé hockeyprovincies bij uitstek. Bovenop deze drie wekelijkse nationale groepstrainingen krijgen we nog een schema mee naar huis. Dat individueel programma schrijft ons drie fitnesstrainingen per week voor. Die werk ik vaak af net voor ik afzak richting de les.
Krijg je de clubtrainingen er dan nog makkelijk tussen gepland?
Mijn week zit behoorlijk vol, dat klopt. In het begin was het voor mij wat zoeken naar het juiste ritme. Dit in overeenstemming brengen met mijn schoolse activiteiten bleek ook niet altijd even simpel. Dit schooljaar ga ik Event- en Projectmanagement studeren aan de Karel de Grote-Hogeschool in Antwerpen. De dinsdag is normaal gesproken mijn vrije dag. De woensdag ga ik twee uur trainen met mijn team Dragons en de vrijdag volgt na de nationale training in de voormiddag nog een clubtraining ‘s avonds. Als de clubcompetitie stilligt, worden meer nationale trainingen ingevoerd. In het weekend loert een match om de hoek. Alles bij elkaar opgeteld kom ik aan zo’n 20 trainingsuren per week. Meer trainen heeft geen nut, denk ik. Het is niet de bedoeling te worden uitgemolken.
Dat straalt pure professionaliteit uit.
Dit is gewoon nog maar eens een bewijs van hoezeer wij veranderd zijn ten opzichte van twee, drie jaar geleden. Het klinkt misschien een beetje overdreven, maar voor iedere nationale training gaan wij één voor één de weegschaal op (lacht). Ik vind dit een mooi, praktisch voorbeeld van hoe serieus we gans deze zaak opnemen, ondanks dat we geen profspeelsters zijn. Twee à drie maanden voor de Olympische Spelen ondergingen we bijvoorbeeld ook voor de eerste keer een eye training. Daarbij dien je je ogen als het ware van links naar rechts te laten rollen. Dit heeft als doel je gezichtsveld op het veld te doen verbreden en zo ook je reactiesnelheid op te krikken. Ook onze videoanalyses nemen een steeds belangrijke plaats in onze werking in. Via de website van ‘Team Performance Exchange’ worden filmpjes van onze trainingen geüpload en die beelden analyseren we dan thuis of gezamenlijk. Zowel eye trainingen als videoanalyses maken kunnen als middel worden gebruikt om ons op het veld nog beter te doen presteren.
Voel je je met al hetgeen je hier opsomt toch niet een heel klein beetje professioneel hockeyspeelster?
(lacht)... Neen, toch niet. Ik neem het hockey in de eerste plaats nog altijd als een hobby op. De meisjes van de nationale ploeg zie ik dan ook niet als collega’s. Het zijn echte vriendinnen. De opofferingen die ik voor mijn sport moet maken zijn enorm, maar ik krijg er heel veel voor in de plaats. In het hockey vind ik een geweldige uitlaatklep: het is een harde maar geen smerige sport. Wij doen niet mee aan ‘schwalbetrainingen’ (lacht). Ook dat systeem van video referral en een scheidsrechtersduo dat het veld permanent bezet, zijn elementen die wijzen op een eerlijke sport. Fair play en respect tonen zijn dan ook twee sleutelwoorden die er van bij de jeugd hevig worden ingeprent. Dat zorgt voor een aangename sfeer om in te werken.
Het ligt nog een jaar van ons verwijderd, maar laat ons toch al even vooruitblikken op wat voor jullie het hoofddoel van 2013 wordt: Het EK voor eigen volk in Boom dat in augustus wordt gespeeld. Wat mogen we daar van jullie verwachten?
Willen we vooruitgang blijven boeken, dan vind ik dat we sowieso moeten gaan voor een plaats bij de eerste vier. In 2011 werden we vijfde, dus het zou niet logisch zijn de lat straks niet wat hoger te leggen. Op de Spelen waren vier Europese landen aanwezig: Nederland, Groot-Brittannië, Duitsland en België. Als we de lijn doortrekken, zit die top vier er dus zeker in.
Duitsland werd zevende op de voorbije Spelen. Kan dat land tegen 2013 een hapklare brok zijn?
Daarover durf ik nog geen uitspraken doen. Op de Spelen presteerde Duitsland ondermaats. Op het net afgewerkte EK bij de junioren realiseerde de Duitse groep eigenlijk ook al niet zoveel. Maar de Duitse meisjes blijven natuurlijk een tophockeyblok vormen. Ze hebben heel wat meer ervaring in de pocket dan wij. Het wordt afwachten. We vragen ons binnen de ploeg vooral af wat er met het Britse kamp zal gebeuren. Ze werkten zo lang zo hard om er op ‘hun’ Spelen te staan. Met brons waren ze zeker niet supertevreden. Ik geloof niet dat je die groep in de toekomst dan zomaar kunt samenhouden. En verder is het natuurlijk ook zaak van de focus te behouden in de matchen tegen de op papier mindere landen.
Over één ding hebben we wel zekerheid: Nederland start straks op het EK weer als absolute favoriet.
Dat is een feit. Nederland en Argentinië zijn momenteel de twee vaste topwaarden binnen het vrouwenhockey. Die staan op eenzame hoogte, ver van ons en de andere naties verwijderd. We kregen van onze noorderburen wel heel wat respectgetuigenissen voor onze prestatie in Londen. Ze merken dat België richting top aan het klimmen is en zien daarom in ons ook een goede partner om in de toekomst samen meer oefenmatchen te organiseren. Wij bevinden ons in een opwaartse spiraal, maar voorlopig hebben de Nederlanders toch nog geen schrik van ons (lacht).
Zoals we al verschillende keren aanhaalden: jullie zijn jong en hebben dus groeipotentieel. Er zit muziek in dit project.
Klopt! We hebben natuurlijk ook enkele oudere speelsters – al vind ik dat niet zo’n mooi woord – in onze kern, zoals bijvoorbeeld aanvalster Charlotte De Vos en verdedigster Lola Danhaive. Voorlopig blijft quasi iedereen beschikbaar voor de nationale ploeg, maar ik verwacht dat er na het EK van 2013 toch enkelen de Red Panthers vaarwel zullen zeggen.
Zonder oponthoud... Spreken wij alvast af in Rio?
Eerst en vooral hoop ik dat we collectief blijven groeien en dat de Red Panthers zich dus weer kunnen kwalificeren. Als dat lukt hoop ik natuurlijk zelf opnieuw deel uit te mogen maken van de olympische selectie. Ik ben nog jong, maar het kan snel keren. Al lachend zeiden we wel eens om met alle Panthers aan ijshockey te beginnen doen, zodat we ook de Winterspelen eens kunnen meemaken. Dat idee lieten we gelukkig wel snel varen (lacht).
© 2012 – Extrasport – Anne-Laure Gheerardyn
Dit artikel verscheen eerder op Extrasport.be en kadert in een samenwerking tussen StampMedia en een aantal onafhankelijke nieuwsmedia waaronder Extrasport.