De opnames voor het derde seizoen van Chantal zijn gestart en Mathias Sercu (53) keert niet alleen terug als hoofdinspecteur D’Haese. Hij evolueerde van acteur naar scenarist en is ondertussen ook de kersverse regisseur van zijn debuutfilm ‘J’aime la vie’.
Wilde u altijd al acteur worden?
Mathias Sercu: “Nee. Als kind zei ik dat ik onderwijzer ging worden. En toen ik in het zesde middelbaar zat, deed ik mee aan een schooltoneel. Regisseur Kurt Defrancq, die in ‘Chantal’ de korpschef speelt, zei tegen mij: ‘Zou jij niet je ingangsexamen doen aan de toneelschool?’ Ik wist niet eens dat dat bestond (lacht), maar hij overtuigde mij.”
“Ik heb zo’n chance gehad dat ik een mens ben tegenkomen die iets zag in mij wat ik zelf niet zag en die mij een beetje gestuurd heeft, want dat is zó de juiste keuze geweest voor mij. Ik wil verhalen vertellen en het maakt me niet zoveel uit of het in een liedje is, een toneelstuk, film of tv-serie. Waarom zei ik dat ik onderwijzer wilde worden? Ik wilde eigenlijk meester Patrick zijn. Veel mensen hebben dat niet door, hoe belangrijk ze zijn voor kinderen. Of wat één zin kan doen met iemand, fuck.”
Vroeger was het meester Patrick, maar wie is nu uw rolmodel?
“Ik weet niet of ik dat nog specifiek aan iemand kan hangen. Ik denk dat voor mij de rolmodellen verschoven zijn naar mensen. Mensen in alle vakgebieden. Zoals Tessa Kerre, de hoofdarts van de dienst hematologie of mijn broer Kobe die hoofdverpleger is op palliatieve zorgen. Mijn moeder is ook altijd een rolmodel geweest voor mij.”
In een interview met De Morgen zei u dat u een ‘onbezorgde, vrije jeugd’ beleefde. Toch schrijft u over gebroken families. Van waar komt die inspiratie?
“Ja, zot eigenlijk hé. Mijn moeder zei vroeger altijd dat ik een observator ben. Heel veel elementen in mij opnemen en daaruit een verhaal creëren is blijkbaar iets wat ik kan. Ik heb altijd het gevoel dat verhalen me fascineren. En ik denk dat dat misschien één van de drijfveren is voor de dingen die ik maak. Misschien net omdat ik juist het tegenovergestelde tegenkom.”
“Als kind vind je alles evident. Je denkt dat iedereen opgroeit zoals je zelf opgroeit. En het is pas later wanneer je groter wordt en de wereld begint te zien dat je merkt dat de wereld misschien niet draait zoals jouw wereld. Ik vind het een voedingsbodem voor verhalen. Hoe de mens zich gedraagt en van waar dat komt.”
“Ik ben een observator. Ik neem heel veel elementen in mij op en creëer daaruit een verhaal”
In ‘Chantal’ en ‘Marsman’ was er echt een rol voor u weggelegd, bij ‘J’aime la vie’ was dat niet het geval. Was het raar om aan de andere kant van de camera te staan?
“Ik vond het heel leuk en heel bevrijdend. Ik ben al meer dan dertig jaar acteur. Het is pas de laatste jaren dat ik veel meer schrijf dan dat ik speel. Bij mij is dat precies een trage overgang, van acteur naar maker.”
“Het leuke was ook dat ik als regisseur werkelijk alle beslissingen mocht nemen. Dat was nu net waar ik bang voor was, maar eigenlijk was dat het leuke. Ik kon alle mensen in mijn verhaal steken naar wie ik opkijk als acteur. Ik ben fan van Janne de Smet, van Jurgen Delnaet en Greet Verstraete. Ik heb er echt van genoten om aan de andere kant te staan.”
Acht jaar geleden, toen u begon met het schrijven van ‘J’aime la vie’, was er minder aandacht voor gender en seksualiteit. U zei eerder al dat u bij het schrijven vaak inspiratie haalt uit uw eigen leven en dat het personage van Sam in ‘J’aime la vie’ gebaseerd is op uw petekind. Bent u altijd zo open geweest over gender?
“Dat was voor mij zo obvious, ik heb daar nooit problemen mee gehad. Ik heb een maat die ik leerde kennen als vrouw. We waren ooit eens na een avond uitgaan in de auto aan het babbelen en ik zei: ‘Dat is zo raar hè, met u heb ik zo’n broergevoel’, maar ik wist helemaal niet dat dat speelde. En een paar jaar later bleek dan dat die een transitie had gemaakt. Als je die nu ziet, dat klopt zo hard. Dat is gewoon een man, punt.”
“Ik geloof vooral dat we niet alles moeten definiëren. De grootste fout van de mensheid is dat ze op alles een antwoord wil”
“Hetzelfde met mijn petekind: Emma is gewoon een meisje. Voor mij is dat nooit een punt geweest. Ik begrijp ook niet dat mensen daar zo panisch over doen. En acht jaar geleden was dat inderdaad niet zo acceptabel. Wat voor ons in de familie zo evident was, was voor veel mensen niet zo. Ik geloof in veel dingen en geloof vooral dat we niet alles moeten definiëren. Dat is toch de grootste kapitale fout die de mensheid maakt. Dat ze overal een antwoord op willen.”
Wat opmerkelijk is in ‘Chantal’, is dat de maatschappelijke rollen en moeilijkheden van vrouwen belicht worden. In seizoen één was dat sterk het geval, in seizoen twee minder. Kunnen we in seizoen drie meer drama verwachten?
“Ik kan er niet veel over vertellen. (lacht) We zijn begonnen met de opnames in april en er wordt gefilmd tot augustus. Dat gaat dan in januari op Streamz komen en pas zes maanden later op televisie. Weet je, ‘Chantal’ is voor mij supertof om te maken en het blijft voor mij een reeks met humor, natuurlijk. Ik vind het van een andere orde dan ‘J’aime la vie’ of ‘Marsman’ zelfs, die voor mij meer persoonlijk zijn.”
“Je kunt eigenlijk door humor toch iets maatschappelijks aankaarten. In het derde seizoen kantelt het wel nog meer, kan ik nu al vertellen. Voor de sheriff bijvoorbeeld, zitten er wel heel veel vrouwen op het bureau. (lacht) Je kunt wel zeggen: ‘Alles gaat goed’, maar Eddy is wel dood natuurlijk. (lacht) Het is humor en tragiek samen. In ‘J’aime la vie’ en ‘Marsman’ is dat ook.”
“Je kunt door humor iets maatschappelijks aankaarten”
Wat was uw inspiratie voor het derde seizoen?
“Ja, eigenlijk… Van waar komt inspiratie? Regisseur Jeroen Dumoulein en ik, wij whatsappen heel veel met elkaar. Krantenartikels zijn vaak een startpunt. Echt van die verhalen waarvan je denkt ‘Hè?’, of soms een foto in de krant. Dat is eigenlijk de kiem geweest voor een aflevering in seizoen drie. Het leuke is nu ook, doordat het al het derde seizoen is, dat je personages meeneemt. Juf Els, ik vind die zo grappig en zo goed dat die in het derde seizoen een nog groter aandeel krijgt. Soms is dat ook een inspiratie op zich, de acteurs zelf.”
Inspiratie is overal: in de krant, in uw persoonlijk leven en bij mensen. Hoop is vaak moeilijker te vinden. Wat geeft u hoop?
“Wow. Dat is raar hè, ik moet onmiddellijk aan mijn zoon denken, want dat is ook zo’n verhaal waarvan we weten van: ‘Dat gaat niet goedkomen.’ (Tore Sercu heeft een ongeneeslijke vorm van kanker, red.), dus dat is een rare vraag. Wat mij hoop geeft in het leven is dingen zoals dit. (lacht) Dat we hier toch zitten en over veel dingen praten en voordat we het weten op een level zitten dat je toch verdergaat dan de initiële simpele vragen.”
“Hoop is dat de mens dan toch vaak opener is als je echt in gesprek gaat. De hoop zit toch altijd in de mens zelf, hè. Ja, openheid. Openheid geeft mij hoop. Zachtheid. Ook als je ziet hoeveel mensen belangeloos dingen doen voor andere mensen. Ik ben veel in het UZ door de situatie met onze zoon. Maar als je de mensen ziet die in hetzelfde schuitje zitten, die te maken hebben met ziekte en sterven, de verbondenheid dat dat ook geeft, dat is ook hoop. Alles wat gaat over verbinding, eigenlijk. Iemand die naar je toe komt en vraagt: ‘Hoe is het met u?’ Dat je voor je het weet uren aan het babbelen bent. Dat vind ik hoopvol.”