© RV

We zien elkaar van ver. Ik wandel uw richting uit, en jij de mijne. Beide glimlachen we, maar elkaar continu blijven aankijken is ook vreemd. We kijken eens naar de grond, de lucht, of de gebouwen rondom ons.

De afstand tussen ons is klein genoeg om elkaar te verstaan als we roepen. Je roept iets over ’t weer, en ik versta je niet maar lach alsof ik het luid en duidelijk hoorde.

Ik heb geprobeerd om aan de hand van mijn wandel duidelijk te maken dat ik gehaast ben en eigenlijk niet zo veel tijd heb om te spreken met jou. Jij hebt dat blijkbaar niet begrepen, dus nu staan we hier lekker.

“Hey, lang geleden, hoe is ’t nu met u?”, vraag je. Ik zucht, lach.

Ik denk wel dat je ’t kan zien hè? Mijn wallen zijn groter dan ooit, mijn huid grauw en mijn schouders lijken kilo’s last te dragen. Ik neem elke dag de nodige pillen om mijn lijf recht te houden, slik ze door met glazen rode wijn om mijn onderbewustzijn te kalmeren, en rook de ene na de andere sigaret om te voelen wat fysieke achteruitgang is.

Hoe het gaat? Het gaat niet. Het gaat noch voor- noch achteruit. Het staat stil, nee, zelfs niet staan. Het ligt stil. Het ligt stil in mijn bed en staart naar het plafond alsof er iets te lezen staat. ’t Plafond is leeg, voor alle duidelijkheid. Zo leeg als het soms kan aanvoelen. Koud en kil is de kamer waarin het ligt, maar lekker warm onder de dons. Het is kiezen, de warmte waarin het ligt voor eeuwig, of de vooruitgang in de koude, kille kamer.

Hoe is het? Het is verdomme vreselijk dit. Ik kan me de laatste keer dat ik oprecht positief antwoordde op die vraag, niet meer herinneren. Ik weet niet meer hoe het ruikt, proeft en klinkt. Hoe voelt dat, gelukkig zijn? Hoe voelt het om ‘goed’ te zeggen, en het te menen?

Maar goed, ik zuchtte, lachte en zei: “çava çava, met jou?”. Je antwoordt ongeveer hetzelfde. Ik geloof je niet.

De wallen onder je ogen verraden je. Ook jouw huid, die grauw en grijs is, zegt me dat je liegt. Je schouders, naar voor gebogen, wijzen me op het feit dat het precies niet zo çava is met jou. Ik vraag me af of je medicatie neemt voor die depressie van jou. Wijn drink je in ieder geval met hopen, ‘k zie het aan je lippen waarop een rode wijn-tint is achtergebleven. Dat je sigaretten rookt wist ik al, je ademt de rook uit naar boven zodat ’t niet in mijn gezicht komt. Jammer. Je mag het gerust in mijn gezicht blazen, zo weet ik hoe de fysieke achteruitgang ruikt.

Toch aanvaard ik je antwoord, uit gemakzucht weliswaar. Ik wil niet weten hoe het met je gaat, ik weet zelf niet hoe het nu met mezelf gaat. Al twijfel je elke avond om heel het doosje antidepressiva achterover te slaan en door te slikken met het laatste restje goedkope wijn, het laat me koud. Ik wil weten hoe het met mij gaat, niet met jou.

Hetzelfde geldt trouwens voor jou, dat weet ik. Jij wilt niet weten hoe het met mij gaat. Mocht ik zeggen dat ik wanhopig op zoek ben naar rust en een beetje geluk, zou je niet weten wat te zeggen. Ik loog dus, net zoals jij.

We lachen vriendelijk en nemen afscheid van elkaar. “Tot de volgende!”, roep je nog achterna. Ik negeer je, ook dat weet je. Beide zijn we dit gesprek snel vergeten, en mochten we elkaar later op de dag tegenkomen, zouden we gewoon terug hetzelfde doen. Gehersenspoeld door onze schaamte en de maatschappelijke standaarden.

Ik kocht een ticketje voor de trein en wandelde door het station. Mijn lichaam werd naar beneden gedragen door de roltrap, en ik stond onderaan te wachten. Bij aankomst rende ik terug naar boven, ’t station uit, de straat over. De lucht die ik inademde brandde in mijn longen, die als een oude stoomlocomotief op een vast ritme naar adem hapte.

Ik rende heel de stad door opzoek naar jou. Je liep op ’t einde van de straat, gebukt onder een berg zorgen, dat zag ik. Ik haalde je in en trok aan je schouder. Je draaide je om en begon te roepen hoe het nu eigenlijk echt met je ging. Tegelijkertijd begon ik al huilend toe te geven dat het niet zo çava met me gaat.

Daar op de hoek van de straat, waar we al wenend en schreeuwend de waarheid stonden te verkondigen. Daar liggen de oren die luisteren en de monden die vertellen. Daar ligt de vriendschap voor het rapen.

Moet ‘k de locatie anders even delen?


Dit artikel werd gepubliceerd door Mirari op 26/11/2020

vorige volgende