(rekto:verso) Voor illustrator-cartoonist Brecht Vandenbroucke (VDB) gelden strips zoals zijn eigen debuutalbum White Cube als een 'kunstvorm' - lees: ze leven niet meer op gespannen voet met 'kunst'. Hiermee lijkt de angel uit een oud zeer... Of toch niet? Wat is die 'kunstvorm' dan precies?

VDB’s White Cube is een prototypisch stripalbum en presenteert zich tegelijk als een parodie daarvan. Daarmee neemt het boek zichzelf uitdrukkelijk al niet serieus, wat de ondertoon is die van vele humorstrips en cartoons. Het is een bundeling burleske gags, een tikkel groter dan een magazine en met een hard cover, zoals dat hoort voor de ‘48CC’ (het klassieke, Frans-Belgische strip-format). De grappen eindigen steevast met een pointe, zijn narratief gezien lineair, gecodeerd in felle en eenduidig kleuren en opgebouwd rond twee vaste personages. Dit duo lijkt nog het beste op een hedendaagse, kaalgeschoren versie van Jansen en Janssen, in sommige kluchten dan weer op een volwassen versie van Quick en Flupke (achternagezeten door een politieagent). Beide roze kaalkoppen halen tijdens hun bezoekjes aan musea en galerijen allerhande fratsen uit met abstracte en figuratieve schilderkunst, conceptuele werken, klassieke beeltenissen, kindertekeningen, etc. Naast die visuele spielerei handelen ze voornamelijk destructief, perverterend of boudweg scatologisch.

Dus zowel als publicatie met plaatjes – weliswaar zonder praatjes, maar woordeloze strips komen wel meer voor – als qua verteltoon strookt White Cube met stripverhalen as we know it in Vlaanderen. Denk aan wat er, zeker sinds de jaren 1990, verschijnt in weekbladen als HUMO of Focus Knack: Kamagurka, Steve Michiels, Fritz van den Heuvel, etc. Die overeenkomst hoeft niet te verbazen: de 27-jarige VDB werkt niet alleen voor die bladen, maar kiest ook bewust om dit pad te volgen: ‘Trouw blijven aan je eigen stijl is trouw blijven aan de dingen die je gepikt hebt toen je zestien was.’ Opgelet, ‘pikken’ is voor VDB niet hetzelfde als ‘kopiëren’ of ‘imiteren’ zonder meer. Hij ziet het eerder als sampling, een cultuurfenomeen dat hij in zijn White Cube voortdurend thematiseert, pasticheert, parodieert...

 

 

 

'High' en 'Low'

VDB zet dus de conformiteit van zijn stripdebuut in de verf, omhelst de conventies van de Vlaamse gag strip, brengt er een herkenbare remix van. Zijn ‘stijl’ geldt dan louter als een update: andere artiest, ander tijdperk, andere invulling. Maar niet alleen de ‘vorm’ blijft dezelfde. VDB geeft het zelf reeds aan: ‘As an author you have to be aware of what you are doing and look for the best way to tell a story. That’s quite different from drawing eight frames and filling them in’, aldus VDB in Bangarang, een promotioneel magazine dat het Vlaams Fonds voor de Letteren verspreidde op het jongste stripfestival van Angoulême (2013). ‘Your images are your language, and your language also contains your content.’ Dat laatste kort vertaald: (beeld)taal als container. Doorgetrokken: the medium is the message, de stripcodes bepalen ook hun ‘content.’ Wat die inhoud steevast naar analoge thema’s en bekende reflexen stuwt.

In het geval van White Cube is dat de naoorlogse knee jerk van een low dat zich op de high wreekt, ‘vormelijk’ en ‘inhoudelijk’ dus, of eerder: grafisch, contextueel en thematisch. Dat gaat hier gepaard met veel chromatisch geweld (horror vacui) en een hoop wilde referenties, wat Jan Baetens in Formes et politiques de la bande dessinée (1998) reeds afdeed als de citationnite of ‘referentitis’ van de postmoderne cybercultuur. Historische amnesie en ‘het apolitieke’ herhalen zich dan in een rebelse pose en in het vrijblijvende, eindeloze citaat. ‘Strips zijn óók kunst’ riskeert een holle frase te worden, een popart-stoerheid die overtuigen moet en verkopen zal, terwijl niemand er werkelijk geloof aan hecht. Strips, een kunstvorm? Haha! Hoezo!?

 

 

Minderwaardigheidscomplexen

Volgens Brecht Evens – naamgenoot, collega en goede vriend van VDB – zien we nu ‘een generatie zonder minderwaardigheidscomplex tegenover de galeriewereld’ (Focus Knack, 16 januari 2013). Die verhouding tussen de strip- en de beeldende kunstwereld is er dan ook een met ups en downs. Na de golden age van het stripverhaal gingen vele stripmakers zich ergeren aan de hermetische museummuren: liever bleven ze veilig geborgen binnen de eigen nichemarkt. Maar zeker vanaf de seventies werden de ballonnen doorprikt, ook omdat er algauw meer geld te rapen leek in de kunstwereld. Inmiddels is het courant je cartoons op te hangen in een witte ruimte. (Terzijde: er zijn ook veel meer galerijen.) Een doek van Enki Bilal verkoopt tegenwoordig bijna beter dan een schilderij van Pierre Soulages.

Maar is het daarom kunst? De high mag dan wel gezakt zijn, en de low schijnbaar gestegen, toch zal een Prix Jeune Peinture Belge nooit moeten poneren dat ‘schilderen een kunstvorm kan zijn.’ Bij strips past dat wel. Niet omdat men nog moet overtuigen, dan wel omdat deze underdogpositie inmiddels sterk ingebakken zit en een herkenbare core business voedt. Of nog: net de herhaling van die historische claim blijft een must. Hoe komt dat? Hoe blijft de stripmaker – post high&low – in die paradox steken?

 

 

Schilder...kunst!

‘Rosse’ Brecht VDB in genoemd Knack-interview: ‘Dat was het enige statement dat ik wilde maken: strip kan absoluut een kunstvorm zijn.’ Strip kan een kunstvorm zijn. Is het dus niet altijd. Wanneer wel? Het heet soms dat graphic novels ‘literaire’ stripboeken zijn. Op andere ogenblikken gelden beeldromans dan weer als ‘artistiekere’ comics. Bijvoorbeeld wanneer ze geschilderd zijn, zoals White Cube. Want schilderkunst, dat is ontegensprekelijk kunst, niet? Het is een massamediaal cliché dat VDB gretig herneemt, uiteraard met het sarcasme van de cartoonist. Voornoemde Bilal, een lang niet zo ironisch auteur, maakte in de jaren 1980 onder meer zijn Nikopol-trilogie met verftechnieken en ‘mixed media’. Die ostentatieve materialiteit legde hem zowel op de stripmarkt als bij de galerijen geen windeieren, maar leende haar uitstraling al te zeer van het aura van ‘échte’ kunst dat rond het schilderij hangt.

Benoît Peeters’ observatie over deze painter’s envy is hier niet ver weg: ‘La prolifération de ces images murales conduit certains auteurs à multiplier dans leurs albums les cases spectaculaires et inutiles, pathétiques à force de se vouloir mémorables.’ (in La bande dessinée. Un exposé pour comprendre. Un essai pour réflechir, 1993). Kortom, indien het beeldverhaal een kunstvorm is, dan wellicht niet als parodie van ‘schilderkunst’ – begrijp: een rij knappe prentjes.

 

 

Verhaal en detail: de negende kunst?

Brecht Evens in voornoemd interview: ‘Rosse en ik maken gedetailleerd, narratief, kleurrijk, entertainend tekenwerk. Maar dat zijn algemeenheden: het is niet waar het om draait. Het waarlijk interessante aan een artiest is het individuele.’ Nochtans zijn die ‘algemeenheden’ niet zo toevallig. Detail, verhaal, kleuren en entertainment zijn eerder toepasbaar op het werk van Winsor McCay of Jef Nys dan op dat van pakweg Francis Alÿs. Bij uitbreiding beantwoordt deze mini-esthetica aan allerhande genres uit wat traditioneel als low culture gold: massamedia als kranten, magazines, tv en mainstream films. Bovendien bepalen deze basisconventies als zovele ‘vormkwaliteiten’ de reikwijdte van hun ‘inhoud’. Maar vooral: ze zijn misschien onvoldoende specifiek, gezien ze evengoed zullen gelden voor reclamewerk.

En dat verklaart misschien waarom stripmakers ook nu nog vaak in die historische paradox blijven steken. Immers, wat artistiek of ‘hoog’ kan zijn aan stripverhalen, begrijpt men steeds in de richting van ‘lage’ termen uit de visuele entertainment of hangt men vrijblijvend op aan het individuele genie van dé artiest. (Terzijde: het waarlijk algemene is het vertoog rond ‘het individuele’.) Is de stripauteur dan werkelijk gebonden aan de debiliteit van zijn ‘kunstvorm’? Kan dan enkel een intelligente en ontroerende ‘inhoud’ hem redden?

 

 

Ijdelheid der ijdelheden

Einde discoursanalyse? Let wel, dit is kritiek, geen recensie. White Cube leest als een trein, zoals men zegt, met een grijns op het gezicht. Maar welke ‘inhoud’ biedt die witte doos? Wat staat er op het spel, wat vormt hier de bottom line? ‘It seems that everyone nowadays constantly has to have and offer an opinion, and I would like to challenge this trend’, stelt de auteur. Bij deze, een mening meer. VDB gebruikt daarvoor de thumbs up als motief, het ‘I like’-facebookhandje, in feite een echo van de fatale goed- of afkeuring van de Romeinse keizers.

Wat ons eraan herinnert: het lijkt alleen maar zo dat het er allemaal niet toe doet, dat het allemaal om te lachen is, dat anything goes binnen de perken van het blad... Vanitas vanitatum enzovoort, zoals VDB op zijn titelblad update. Het besef van onze eindigheid noopt er ons echter toe om het daar niet bij te laten. White Cube is als debuut werkelijk clever en virtuoos, imponerend en uitgekiend. Het munt uit in ritmiek en details, in tegendraadse leesrichtingen en knappe incrustaties en heeft voor u een ontroerend einde in petto. Maar klinkt ook niet dat laatste al te ironisch door? Wat rest er, voorbij de zovele knipogen, voor de lezer? Als strips kunst zijn – en dat spreekt voor zich, gezien een welgemikte wc-pot dat ook is – dan rest de vraag: hoe is het kunst? En, pardon my French, wat is dan kunst?

© 2013 - rekto:verso - Sébastien Conard
Dit artikel verscheen eerder op rekto:verso en kadert in een samenwerking tussen StampMedia en een aantal onafhankelijke nieuwsmedia waaronder rekto:verso.