Op 20 november vieren we de 23ste verjaardag van het Kinderrechtenverdrag. Kinderrechten- en mensenrechtenorganisaties hebben vandaag vaak de wind tegen. Ze zouden geen voeling meer hebben met wat de doorsnee burger over maatschappelijke thema’s denkt. "Geen rechten, zonder plichten, meneer!". Voor je het weet, sta je mee in het rijtje schuldigen aan de algemene “verpampering” van een losgeslagen jeugd. “Voor wat, hoort wat” klinkt het strijdvaardig uit de monden van zij die de nieuwe wereld sturen. In deze wereld lijken mensenrechten en dus ook kinderrechten eerder het werk van "watjes", vertegenwoordigers van een onrustwekkende en tegelijk goedgelovige wereldvreemdheid.

Wereldvreemd, maar vreemd aan welke wereld? Het is een fundamenteel kenmerk van onze rechtsstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor alle burgers te waarborgen. Dat is vandaag lang niet evident. De politieke en maatschappelijke discussie over de Gemeentelijk Administratieve Sancties vormt daar een mooi voorbeeld van. In plaats van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid verschijnt de absolute willekeur. Gemeente en politie vullen het begrip ‘overlast’ ter plekke naar eigen believen in. Of iets strafbaar is? Wie weet het nog. Om als overlast te worden beschouwd, moet je niet eens iets misdaan hebben. Overlastboetes zijn dan ‘preventief’. Dit zorgt er in de praktijk voor dat wat in de ene gemeente als overlast wordt beschouwd, in de buurgemeente geen probleem is. Kinderen en jongeren zijn hierbij vaak de kop van jut.  Spelende kinderen zijn lawaaimakers, rondhangende jongeren vormen overlast. Ongeveer 25% van de deelnemers aan de Belgische veiligheidsmonitor zegt dat ze rondhangende jongeren als een probleem in hun buurt ervaart. Andere studies geven aan dat zelfs de loutere aanwezigheid van groepjes jongeren in de openbare ruimte een bron van ergernis vormt.

De grote portie angst die onze samenleving domineert doet kinderen en jongeren weinig goed. Het gaat bovendien gepaard met een sterke individualisering van sociale problemen.  Zo wordt arm zijn of maatschappelijk kwetsbaar zijn tot op vandaag nog heel vaak  als een individueel kenmerk ingevuld. Maatschappelijke problemen worden vooral gedefinieerd als opvoedingsproblemen of individuele problemen. De ongehoorzame jongere, de slechte ouder schieten tekort; maatschappelijke structuren worden weinig in vraag gesteld. Spijbelen aanpakken betekent dan ouders straffen, niet het onderwijs proberen herdenken zodanig dat alle jongeren er tot hun recht kunnen komen. Onze samenleving mist zo een duidelijk engagement ten aanzien van kinderen en jongeren, vooral dan ten aanzien van zij die op zich al vaak het slachtoffer zijn van het actuele uitsluitingbeleid. Je kan mensen onmogelijk vragen om “meer verantwoordelijkheid” op te nemen, als daar geen engagement van de samenleving tegenover staat om maatschappelijke problemen structureel aan te pakken.

Als mensenrechten- en kinderrechtenorganisaties moeten we blijvend tegen de stroom invaren. Wie tegen de stroom ingaat, dreigt heel gemakkelijk in de marge terecht te komen. Dat is op zich niet erg. Het vraagt wel een stevige tred. Wie twijfelt, wordt immers omver gelopen.

Bruno Vanobbergen, Kinderrechtencommissaris
Deze bijdrage vertegenwoordigt de persoonlijke mening van de auteur die niet noodzakelijk samenvalt met de mening van de redactie.